3
Raadsvoorstel vervolg/ 13
De wettelijke anticipatiemogelijkheid van artikel 19 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening maakt het mogelijk een bouwvergunning af te
geven, nadat van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een verklaring
van geen bezwaar is afgegeven, waarbij het op de ontwikkelingsschets
Zandberg-Ginneken gebaseerde bestemmingsplan het planologische beoor-
delings- en toetsingskader is, waardoor het bouwplan zowel bij de
gemeente als bij Gedeputeerde Staten in het bestemmingsplankader
beoordeeld wordt.
2. Het voorontwerp-bestemmingsplan Laurenspark is begin 1994 in
procedure gebracht en aan de vooroverleginstanties toegestuurd en in
september 1994 is een inspraakavond georganiseerd (dit laatste te
zamen met het voorliggende bouwplan).
Nu het bouwplan is ontwikkeld aan de hand van de randvoorwaarden en
uitgangspunten van het voorontwerp-bestemmingsplan, voor dit plan de
procedure is gestart en dit plan tevens het toetsingskader vormt voor
de beoordeling van het bouwplan, kan gesproken worden van een, zoals
in de toelichting van het voorontwerp-bestemmingsplan verwoorde,
gelijkschakeling tussen de beide procedures.
3. Bij de invulling van het terrein met woningbouw is uitdrukkelijk
gekeken naar en rekening gehouden met de aanwezigheid van de bestaande
garage van reclamant Jespers. Bij de beoordeling over de aanvaardbaar
heid van het ingediende bouwplan zijn de VNG-normen uit de nota
"Bedrijven en milieuzonering" met de daarbij behorende indicatieve
normen uitgangspunt geweest. Het feit dat in het voorontwerp-bestem
mingsplan niet over deze nota wordt gesproken dan wel hiernaar niet
verwzen wordt, betekent niet dat de in deze nota genoemde normen niet
bij de beoordeling meegenomen zijn. In het ontwerp-bestemmingsplan zal
bij de voortgang van de procedure hieraan aandacht geschonken worden.
Ten aanzien van de concrete situatie van garagebedrijf Jespers moet
geoordeeld worden dat het een bedrijf betreft waarvoor in 1972 een
oprichtingsvergunning is verleend. Hieraan zijn voorschriften verbon
den welke ertoe moeten leiden dat geen geluidsoverlast wordt veroor
zaakt die buiten de inrichting waarneembaar is.
Daarnaast is in 1983 een uitbreidings- cg. wijzigingsvergunning aange
vraagd en verleend voor een te realiseren werkplaats. Aangezien deze
werkplaats in 1987 nog niet was gerealiseerd is de uitbreidings- cq.
wijzigingsvergunning voor dit nieuwe deel vervallen.
De uitbreidingsvergunning van 1983 voor het uitvoeren van aktiviteiten
op het buitenterrein blijft echter wel gehandhaafd. De voorschriften
ten aanzien van geluid en andere vormen van hinder leggen echter
zoveel beperkingen op dat slechts sprake kan zijn van voortzetten van
de bedrijfsvoering op een zeer kleine schaal. Hierbij hoort een
zodanig laag geluidsniveau dat woningbouw op korte afstand van het
bedrijf acceptabel is.