lijke districtprogramma's 1996 wordt uitgaande van het Sociaal Trendrapport en v.w.b.
welzijnsaspecten aan de hand van o.a. districtschetsen, nader overleg gevoerd met instel
lingen en bewoners in de verschillende buurten over de inhoudelijke uitwerking en
praktische realisatie van het beleid op het terrein van welzijn, onderwijs en arbeidsmarkt.
Voorliggende Kadernotitie geeft aan dit proces richting, de concrete invulling per district
en wijk is een kwestie van maatwerk.
Naast het overleg in de districten zijn er ook ontwikkelingen gaande op stedelijk niveau
die zullen bijdragen aan een verbeterde afstemming van vraag en aanbod, met name op
het gebied van het welzijnswerk. Belangrijk is in dit verband het gegeven dat de
besturen van de Stichtingen Vertizontaal, Instituut Maatschappelijk Welzijn en Ouderen
werk Breda met ons onlangs een verklaring hebben ondertekend waarin de intentie
wordt uitgesproken door samenwerking deze noodzakelijke samenhang via een wijkge
richt aanbod te zullen bevorderen.
Op het gebied van het arbeidsmarktbeleid zien we onder invloed van het recente rijksbe
leid, steeds meer mogelijkheden ontstaan voor een actieve regiefunctie van de gemeente.
De tot dusverre voornamelijk projectmatige aanpak van het arbeidsmarktbeleid kan
hierdoor meer strukturele vorm krijgen. Dit betreft in het bijzonder het uitstroomgericht
werken en het aanbod van additionele arbeid. De verbreding van het project Buurtaan-
pak Werkgelenheid en de start van de projecten Blijvers in de Bijstand en Maatschappe
lijk Ondernemerschap (De Werkbrug) preluderen hierop. Het is zaak te komen tot een
meerwaarde door een bundeling van deze initiatieven.
Met de nieuwe regelingen voor additionele arbeid (Melkert 1, 2 en 3) dienen zich
nieuwe mogelijkheden aan om werkloze burgers te laten participeren in maatschappelijk
zinvolle activiteiten o.a. op het gebied van toezicht, leefbaarheid, kinderopvang,
(ouderen)zorg en milieu. Deze ontwikkeling is gunstig zowel vanuit werkgelegenheids-
beleidsperspectief als gezien vanuit de bijdrage die op deze wijze geleverd wordt aan het
individueel en maatschappelijk welzijn.
In een aantal reacties is de vrees geuit dat de in de Kadernotitie voorgestane situatiege
richte benadering kan leiden tot het veronachtzamen van kwetsbare groepen in de
samenleving. Dit is echter niet het geval aangezien wij binnen de situatiegerichte
beandering in het bijzonder onze aandacht zullen richten op de meest kwetsbare groepen
en individuen. In onderscheid met het verleden willen wij echter af van het stigmatiseren
van burgers op basis van "lidmaatschap" van bepaalde doelgroepen (ouderen, allochto
nen, vrouwen). Afhankelijk van de situatie waarin zij verkeren behoeven leden van deze
doelgroepen al dan niet bijzondere aandacht in ons beleid. De situatiegerichte benadering
is wel degelijk probleem georiënteerd, zowel in preventieve als in curatieve zin.
In verschillende reacties werden vraagtekens geplaatst bij ons uitgangspunt dat een eigen
financiële bijdrage van burgers aan voorzieningen eerder regel dan uitzondering behoort
te zijn. Voor de minst draagkrachtigen zouden hiermee drempels opgeworpen kunnen
worden die gebruik van voorzieningen of participatie aan activiteiten in de weg kunnen
staan. Dit gevaar onderkennen wij. Daarom hebben wij specifieke maatregelen genomen
om dit te vermijden, onder andere in ons minimabeleid en met de invoering van de
Bredapas.
2