Artikel 4 criteria en bijzondere gevallen
1. Burgemeester en wethouders verlenen een vergunning als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, uitsluitend aan de eigenaren of
houders van motorvoertuigen.
2. Voor een vergunning komen uitsluitend in aanmerking de eige
naren of houders van motorvoertuigen die wonen danwel een
beroep of bedrijf uitoefenen in de nader door burgemeester en
wethouders aan te wijzen weggedeelten, weg, wegen en zones.
Eigenaren of houders die een beroep of bedrijf uitoefenen
komen bovendien slechts voor een vergunning in aanmerking
indien zij aantonen, dat het in het belang van hun beroeps-
of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is om daar met hun
motorvoertuig te kunnen parkeren.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kunnen
burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ook een
vergunning verlenen aan de eigenaar of houder van een motor
voertuig indien deze niet voldoet aan de in het tweede lid
genoemde voorwaarden.
Artikel 5 beslissing vergunning-verlening
1De vergunning wordt gesteld op naam van de eigenaar of houder
van een motorvoertuig. De vergunning is niet overdraagbaar.
2. De vergunning wordt voor ten hoogste twaalf maanden verleend.
3Een vergunning kan in het belang van een goede verdeling van
de beschikbare parkeerruimte onder beperkingen worden ver
leend. De beperkingen kunnen onder andere betreffen de
parkeerplaats en/of de dagen en uren waarvoor de vergunning
geldt
4Aan een vergunning kunnen in het belang van een goede
verdeling van de beschikbare parkeerruimte voorschriften
worden verbonden.
5. De vergunning bevat de naam van de vergunninghouder, het
kenteken of een ander kenmerk van het motorvoertuig, de
periode waarvoor de vergunning geldt alsmede de eventueel
daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.
Artikel 6 intrekking/wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of
wij zigen:
a. op verzoek van de vergunninghouder;
b. wanneer de vergunninghouder ophoudt te voldoen aan de in
artikel 4 lid 2 genoemde criteria;
c. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de
omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van
de vergunning;
d. wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van
vergunningen komt te vervallen;
e. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de
aan de vergunning verbonden voorschriften;
f. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning
onjuiste gegevens zijn verstrekt;
g. wanneer het gemeentelijk beleid inzake parkeerregulering
daartoe noodzaakt;
h. om redenen van algemeen belang.