Raadsvoorstel vervolg/ 257 een periode van (iets) meer dan 4 0 werkdagen. Anderzijds is rekening gehouden met een situatie, dat weliswaar op minder dan 40 dagen is gewerkt, doch dat dit materieel tot gevolg heeft gehad dat (ook) gedurende twee maanden geen recht op uitkering heeft bestaan. Gewerkte perioden binnen een half jaar na de eerste werkaanvaarding worden daarbij samengeteld. 1.3 Tegeldemaken van het recht Het toekennen van premie is opgenomen als een bevoegdheid van burgemeester en wethouders, niet als een reeds op basis van de verordening afdwingbaar recht voor de uitkeringsgerechtigde. De verordening geeft, in navolging van de beleidsregels, geen gedetailleerde criteria voor het recht op premie. Het instrumentele karakter van de verordening wordt hiermee tot uitdrukking gebracht. Daarbij komt tevens tot uiting dat burgemeester en wethouders bepalen, of sprake is van persoonlijke omstandigheden, die extra belemme ringen opleveren, die het vinden van arbeid ernstig bemoeilijken. Voor de uitkeringsgerechtigde is zodoende sprake van een afdwingbaar recht, zodra burgemeester en wethouders hebben vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde voor premie in aanmerking komt Daarnaast is een expliciete bepaling opgenomen, dat geen premie zal worden toegekend als de werkloze zijn werkaanvaarding niet heeft kenbaar gemaakt, met andere woorden: in gevallen van inkomensfraudeHoewel dit voor de hand lijkt te liggen is het wenselijk dit uitdrukkelijk in de verordening op te nemen. Vóór 1 oktober 1994 diende de in het BLN geregelde inkomensvrij lating namelijk ook gehanteerd te worden bij het vaststellen van een terugvorderingsbedrag, zelfs als die terugvordering een gevolg was van inkomensfraude 1.4 Aanvullingsbevoegdheid Dit artikel voorziet in een drieledige aanvullingsbevoegdheid voor burge meester en wethouders. Op deze wijze is voorzien in flexibilisering van het beleid. Hierdoor kan steeds worden aangesloten bij maatschappelijke ontwikkelingen, zonder dat tussentijdse aanpassing (aanvulling) van de verordening noodzakelijk is. Bij de evaluatie van de verordening zal steeds nagegaan worden, welke beleidsuitgangspunten in de verordening opgenomen dienen te worden. Een van de bevoegdheden van burgemeester en wethouders betreft het stellen van specifieke regels met betrekking tot het recht op resp. de hoogte van premies in verband met het aanvaarden van bepaalde arbeid. Deze bevoegdheid moet vooral gezien worden als instrument om in te springen op frictiewerk loosheid. Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan extra stimuli voor het aanvaarden van seizoensarbeid of zeer onaantrekkelijke arbeid2. 2. Beleidsmatige consequenties De beleidsregels met betrekking tot de uitstroompremie zijn per 1 februari 1995 ingevoerd. Op dit moment is er dus zo'n 8 maanden ervaring opgedaan met het nieuwe beleid. Vastgesteld moet worden, dat de belangrijkste groep met recht op premie, dat recht ontleend aan het overgangsrecht: voor hen is het recht dus niet getoetst op de nieuwe regels. Dat is met name relevant in verband met de beperking van de doelgroep in die nieuwe regels. De overgangsregeling loopt voor een groot deel van de groep door tot 1 oktober 1996. Voor een deel van de groep eindigt het overgangsrecht per 1 oktober 1995. Een zuiver effect kan eerst na verloop van de periode van overgangs recht gemeten worden. Afgaande op de gevallen, waarin op basis van de nieuwe regels premie is toegekend, kunnen nog geen grote conclusies worden getrokken: - ten tijde van de vrijlatingsregeling werd nog geen categoriale indeling van het bestand gehanteerd. De mate van uitstroom van de beoogde doel groep kan op dit moment dus niet worden vergeleken met de uitstroom van In 1995 bleek dit wenselijk in verband met de aardbeienoogst. 2

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 1583