Raadsvoorstel vervolg 258 ners' was daarbij steeds bepalend1. Het onderscheid tussen de verschillende woon- en leefvormen die in het BLN worden onderscheiden is niet altijd helder: er zit, zo stelt de wetgever, nog teveel 'ruis' in. De wetgever heeft duidelijk niet beoogd om met de introductie van de toeslagensystema- tiek het kind met het badwater weg te gooien. Bij wet krijgt de gemeente de mogelijkheid om in bekende gevallen de uitkering (basisnorm en/of toeslag) lager vast te stellen: - als noodzakelijke bestaanskosten met een ander kunnen worden gedeeld; - als men geen woonkosten hoeft te betalen; - voor schoolverlaters, gelet op de hoogte van de studiefinanciering; - voor 21- en 22 jarigen, gelet op de hoogte van het minimum-jeugdloon. Dit zijn uit het BLN bekende situaties, waarin de uitkering lager uitvalt. Bovendien stelt de wetgever, dat een algemene verlaging van het niveau van de uitkeringen niet de bedoeling is geweest. Bedoeld is om de gemeente de mogelijkheid te geven de hoogte van de uitkering af te stemmen op de woon- en leefsituatie, zonder daarvoor een onuitvoerbare hoeveelheid van regels aan te verbinden. De gemeente maakt hiervoor haar eigen regels, binnen de grenzen die de wet hieraan stelt. Naast de limitatieve opsomming van afstemmingsmogelijkheden geeft de wet nog twee beperkingen: zij stelt de maximale toeslag op 20% van het minimum loon en schrijft voor dat de maximale toeslag verstrekt moet worden, als iemand echt alleen woont. De gemeentelijke regels moeten worden vastgelegd in een verordening. Het beleid moet zodoende door de gemeenteraad worden vastgesteld. Een concept verordening ligt in het voorstel. 1. Motivering en toelichting 1.1 Beleidsvarianten De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft verschillende modellen voor een toeslagenverordening geïntroduceerd. Zij maakt daarbij onderscheid in vier varianten: de werkelijke-kosten-variantde aandeel-in-de-uitkering-variantde cluster-variant' en de 'forfaitaire variant'. Alle varianten hebben gemeen, dat zij als uitgaan van de mate waarin noodzakelijke bestaanskosten kunnen worden gedeeld, als iemand niet alleen woont. Variant 1 De werkelijke-kosten-variantgaat uit van een volstrekt individuele beoordeling. Als iemand niet alleen woont wordt van geval tot geval nagegaan hoe groot het voordeel is, wat daaruit voortvloeit. De uitkering voor gehuwden is uitgangspunt. Nagegaan moet worden welk beslag de kosten op de gehuwdenuitkering leggen. Doordat wordt uitgegaan van de feitelijke situatie, ontstaat een volstrekt individu-bepaalde toeslag of verlaging. De geringste wijziging in kosten kan daarbij leiden tot een wijziging in uitkering. De variant wordt door de VNG wel uitgewerkt, maar daarbij wordt meteen gesteld dat deze variant uitermate slecht uitvoerbaar en handhaafbaar is. De kosten van toeslagen zijn daarbij op voorhand volstrekt niet in te schatten. Variant 2 De aandeel-in-de-uitkering-variant' heeft een wat minder subjectieve benadering. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in aantal verschillende soorten kosten, die gedeeld kunnen worden. Per kostensoort wordt een verhogings- resp. verlagingspercentage vastgesteld. Onderscheid wordt gemaakt in woonkosten, kosten van woninggebonden verzeke ringen en belastingen, (andere) vaste lasten, contributies en abonnementen Het BLN regelt de hoogte van de uitkering verschillend voor o.m. de samenwonende partners, woningdelers, kamerverhuurders, kostgevers, in een situatie met inwonende kinderen met een eigen inkomen en in de situatie waarin men geen woonkosten heeft. 2

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 1588