Raadsvoorstel vervolg/ 258 en kosten van duurzame gebruiksgoederen. Naarmate deze kosten niet kunnen worden gedeeld, wordt een hogere toeslag verstrekt. Hoewel minder individu-bepaald kan binnen deze variant op relatief nauwkeu rige wijze rekening gehouden worden met de feitelijke bestaanskosten. In de uitwerking leidt dit echter tot een systeem met 31 verschillende mogelijk heden. Deze differentiatie gaat veel verder dan het huidige BLNDe VNG concludeert daarbij dat controle en handhaving dan ook zeer bewerkelijk zal zijn. De kosten van het toeslagensysteem zijn moeilijk in te schatten, omdat slechts ten dele een vergelijking kan worden gemaakt met de uitgaven op grond van het BLN. Variant 3 De cluster-variantis geschoeid op dezelfde leest als variant 2: er wordt onderscheid gemaakt gemaakt in verschillende kosten, die gedeeld kunnen worden en deze worden herleid tot een percentage van de gehuwdenuitkering (resp. het netto minimumloon)De verschillende kostensoorten uit de tweede variant worden echter geclusterd, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen twee kostenclusterswoonkosten en 'overige woonkosten'. Deze clusters worden herleid tot twee percentages van het netto minimumloon, waarmee de uitkering kan worden verhoogd of verlaagd. Daarnaast wordt een 'basisper centage' gehanteerd; een toeslag van 5% van het netto minimumloon, in verband met de extra kosten die twee niet-alleenwonende alleenstaande hebben ten opzichte van twee partners. De hoogte van de toeslag resp. verlaging wordt zodoende trapsgewijs, met drie percentages, opgebouwd. Het recht op toeslag kan zodoende redelijk objectief worden vastgesteld; de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is hoger dan bij de varianten 1 en 2 In de uitwerking kunnen per geval drie verschillende toeslagen aan de orde zijn. Nadeel van deze variant is, dat in sommige gevallen de verlaging verder voert dan in het BLN2. De kosten van de toeslagen zijn redelijk in te schatten, door een vergelijking met het BLN te maken. Variant 4 De 'forfaitaire variant' gaat nog een stapje verder. Er wordt geen onder scheid gemaakt in verschillende kostensoorten. Als uitgangspunt krijgt iedereen, die niet alleenwonend is, eenzelfde toeslag. In feite wordt er onderscheid gemaakt in twee toeslagen resp. verlagingen; een volledige (20% van het minimumloon) en een gedeeltelijke. Voordeel van deze variant is de eenvoud en daarmee de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Nadeel is de grofmazigheid van de systematiek. De kosten van toeslagen zijn eenvoudig in te schatten, aangezien de hoogte van de toeslag in alle gevallen van niet-alleen-wonen gelijk is. 1.2 De Bredase keuze De forfaitaire variant is uitgangspunt voor het Bredase ontwerp. Daarvoor zijn een aantal redenen. Op de eerste plaats wordt groot belang gehecht aan de uitvoerbaarheid en handhaafdbaarheid van de toeslag- ên verlagingsregelsDe gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude wordt zeer serieus genomen. Eigen verantwoordelijkheid voor uitkeringsre- gels impliceert verantwoordelijkheid voor de uitvoerbaarheid en handhaar- baarheid daarvan. Lange tijd hebben gemeenten zelf aangegeven dat de BLN- regels te complex waren om goed uit te voeren. Voorkomen moet dus worden, dat de plaats van het BLN wordt ingenomen door een nieuwe regeling, die wat complexiteit betreft niet onderdoet aan zijn wettelijke voorganger, laat staan hier nog een schepje bovenop doet. Op de tweede plaats wordt beoogd om grote verschuivingen in uitkeringsrech ten te voorkomen. Het vermijden van de 'ruis' uit het BLN mag niet leiden tot grote verschillen in uitkeringsniveau's ten opzichte van de situatie vóór 1996. De nieuwe regeling moet dus, qua hoogte, zoveel mogelijk aansluiten bij het BLN. De forfaitaire variant schept hiervoor goede De aftrek wegens het verhuren van een kamer of inwoning door een kind met een eigen inkomen ligt bijvoorbeeld de helft hoger. 3

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 1589