Raadsvoorstel vervolg/ 258 2.3 Gevolgen voor minima Gezocht is naar een systematiek voor toeslagen en verlagingen, die wat betreft de hoogte van de uitkering zoveel mogelijk aansluit bij het BLN. Daarnaast is gestreefd naar vereenvouding van regels, omwille van een betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Het resultaat is een verorde ning, die in algemene zin nauwelijks afwijkt van het BLN-niveau. De gemiddelde wijziging van het uitkeringsniveau is berekend op 0,95%. Dit betekent niet, dat er in individuele gevallen geen wijzigingen zullen optreden. Voor mensen zonder woonkosten en voor schoolverlaters zal sprake zijn van een inkomensachteruitgang, die varieert van 3 tot 10%. Het niet hebben van woonkosten resulteert in een verlaging van het uitke ringsniveau van 3,2 tot 4,9%, afhankelijk van de leefsituatie. Dit is het gevolg van de koppeling aan een percentage (20) van het minimumloon, in plaats van aan een nominaal bedrag. Daarbij moet -overigens wel worden aangetekend, dat dat vaste BLN-bedrag in de laatste jaren aanmerkelijk is toegenomen, gelet op de ontwikkeling van de huursubsidiewetgeving. Gelet op deze ontwikkeling mag worden verwacht dat binnen afzienbare termijn het nominale bedrag zou uitstijgen boven de 20% van het minimumloon. Voor schoolverlaters is sprake van een achteruitgang met 7,2 tot 10,4%, afhankelijk van de leefsituatie. Dit is het gevolg van de koppeling aan het niveau van de studiefinanciering, die de schoolverlater ontving, voordat hij of zij op bijstand aangewezen raakte. Een uitzondering geldt voor de alleenwonende alleenstaande ouder, die schoolverlater is: die gaat er juist op vooruit, gelet op de hoogte van de WSF-toeslag voor de alleenstaande ouder. Hierbij kan worden aangetekend dat de lagere uitkering gebonden is aan een beperkte termijn (als uitgangspunt een half jaar) die gelijk is aan de 'zoektijd' in de JWG. Ons inziens zijn er geen redenen, om aan te nemen dat de bestaanskosten voor deze groep na beëindiging van de studie dermate stijgen, dat een hoger inkomen noodzakelijk is. Daar waar van een objectieve stijging sprake is (premie ziektekosten) is met de hogere kosten rekening gehouden. Voorts is het wenselijk om aan te sluiten op de door de wetgever ingezette koers, om hoogte en duur van de bijstand voor schoolver laters te beperken.5 Tenslotte moet worden aangetekend, dat - gelet op het bestand - deze wijzigingen voor een beperkt aantal burgers gevolgen zullen hebben: voor 96,7% van het bestand6bijstandsgerechtigden heeft het nieuwe toeslagenregi me geen gevolgen voor de hoogte van de uitkering. De groep zonder woonkosten betreft op dit moment 16 personen. Bij de schoolverlaters (vanaf 21 jaar) gaat het om 86 uitkeringen. De gevolgen voor de verschillende categoriëen uitkeringsgerechtigden zijn gespecificeerd in bijlage 4. Daarnaast moet wel rekening gehouden worden met gevolgen van veranderde wettelijke bepalingen. Een belangrijke verlaging van de wettelijke bij standsnorm treft de groep jongeren tot 21 jaar. Hierop is de voorliggende verordening niet van toepassing. Voor deze groep zal voorzien worden in een mogelijkheid tot extra (bijzondere) bijstand in individuele gevallen. Ook voor hen zal aansluiting worden gezocht op het inkomensniveau bij studiefi nanciering. Gelet op wijzigingen in het begrip 'gezamenlijke huishouding' en het begrip 'alleenstaande ouder', mag verwacht worden dat in meer situaties sprake zal zijn van een gezamenlijke huishouding en in minder situaties van een alleenstaande ouder. Deze gevolgen hangen echter niet samen met lokaal beleid Hierbij zowel gelet op de werking van de JWG als de verwachte aanscherping van het begrip 'passende arbeid' voor schoolverlaters. Bestanden ABW en RWW, exclusief bewoners van tehuizen, per 1 augustus 1995. 6

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 1592