3
Raadsbesluit vervolg/ 25
8. De aanvulling is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering
te verhogen tot het in het zevende lid bedoelde percentage van de
laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage
van de vakantie-uitkering.
9. In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het
bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende
lid aangegeven percentage van de laatstelijk als wethouder genoten
wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, indien
de belanghebbende de keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de
inhouding ingevolge artikel 59, eerste lid.
10Het in het negende lid bedoelde percentage bedraagt bij een
algemene invaliditeit van 80 procent of meer 65 procent, bij een
algemene invaliditeit van 55 tot 80 procent: 56 procent en bij een
algemene invaliditeit van 25 tot 55 procent: 37 procent.
11. Burgemeester en wethouders stellen regels met betrekking tot de
wijze en het tijdstip waarop de wethouder of de gewezen wethouder de
in het negende lid bedoelde keuze, die eenmalig is, kenbaar dient te
maken
12Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering te
zamen met inkomsten, bedoeld in artikel 5, minder bedraagt dan het
minimumloon wordt de uitkering verhoogd tot het minimumloon. De
verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen de uitkering en
het bedrag waarvan deze is afgeleid en tevens niet meer dan 30% van
het minimumloon.
Artikel 4c.
1. De voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 4a, geschiedt
op aanvraag van de belanghebbende en voor termijnen van niet langer
dan drie jaar, onverminderd het in deze verordening bepaalde over
herziening of intrekking van de uitkering.
2. Burgemeester en wethouders stellen de belanghebbende uiterlijk vier
maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn
schriftelijk in kennis van de mogelijkheid tot het doen van een
aanvraag tot voortzetting van de uitkering na afloop van die termijn.
3Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt door de belangheb
bende uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de in het eerste
lid bedoelde termijn gedaan.
4. Indien burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen op een
tijdig ingediende aanvraag als bedoeld in het derde lid, wordt de
uitkering voortgezet tot het tijdstip van de beslissing op de aan
vraag
5. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt geacht tijdig te
zijn ingediend indien burgemeester en wethouders de kennisgeving
bedoeld in het tweede lid niet hebben gedaan dan wel indien bij een
latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt
ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.