Gemeente Breda
Raadsvoorstel 1995/64
Registratienummer 957000563
Dienst/afdeling RO/EZ-JZ
Aantal bijlagen
Betreft: Vaststelling bestemmingsplan Achter Emer, herziening 1994.
Inleiding
Op 28 juni 1990 is door uw raad vastgesteld het bestemmingsplan Achter
Emer. Dit bestemmingsplan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij
hun besluit van 7 december 1990, waarbij aan enkele planvoorschriften
de goedkeuring is onthouden. Aan de hand van beroepschriften heeft de
Kroon zich over het plan gebogen en het besluit van Gedeputeerde
Staten bevestigd, met onthouding van goedkeuring aan nog enkele
onderdelen van de planvoorschriften. Hierdoor is het bestemmingsplan
Achter Emer onherroepelijk geworden, met uitzondering van enkele
onderdelen van de planvoorschriften. Er is geen sprake van een noodza
kelijke heroverweging van de vraag of in Achter Emer een bedrijventer
rein moet komen met een opzet als in het plan Achter Emer uit 1990 is
aangegeven.
Aan de hand van de besluiten van Gedeputeerde Staten en de Kroon heeft
in 1992 een herziening plaatsgevonden, die ten doel had te voldoen aan
de eis in artikel 30 W.R.O., dat de gemeenteraad een (herziening van
een) bestemmingsplan vaststelt, waarin met de uitspraken van de
goedkeurende instanties rekening wordt gehouden. Van die herziening is
gebruik gemaakt om de beperking tot 1,3 ha. voor de omvang van het
terrein dat is bedoeld voor afvalverwerkende bedrijven (in de termino
logie van het oorspronkelijke plan Achter Emer "onordelijk" genoemd)
te schrappen. Daardoor is het mogelijk geworden om het gehele noord
oostelijke deel van het terrein (ongeveer 4 ha.) te gebruiken voor de
vestiging van dat soort bedrijven.
Deze wijziging in het plan heeft Gedeputeerde Staten bij de goedkeu
ring van de herziening 1992 aanleiding gegeven om op te merken, dat de
behoefte aan uitbreiding van de omvang van het terreingedeelte onvol
doende is onderbouwd en dat daarom aan dat onderdeel geen goedkeuring
kon worden gehecht en bovendien, als dat gehele terreingedeelte
noodzakelijk is voor de vestiging van afvalverwerkende bedrijven, het
stellen van de eis van een vrijstelling voor de toelating van die
bedrijven niet in de rede ligt. Verder hebben Gedeputeerde Staten nog
overwogen, dat de maximale omvang van bedrijven op het -totale-
bedrijventerrein van 12.000 m2 te groot is.
De herziening 1994, die nu ter vaststelling voorligt heeft ten doel
aan deze opmerkingen van Gedeputeerde Staten tegemoet te komen. Het
noordoostelijk gedeelte van het bedrijventerrein, waar de vestiging
van afvalverwerkende bedrijven is voorzien heeft in deze herziening
een aparte bestemming gekregen, specifiek gericht op de vestiging van
die bedrijven. De behoefte is door een aparte paragraaf in de toelich
ting op de herziening 1994 onderbouwd. Hieruit blijkt, dat de behoefte