7
Raadsbesluit vervolg/ 56
TOELICHTING OP DE VERORDENING BAATBELASTING BINNENSTAD 19 96
A. Algemene toelichting.
De invoering van een baatbelasting in verband met de herinrichting van
het historische stadshart van Breda vloeit voort uit de financierings-
opzet van het uitvoeringsplan "herinrichting openbare ruimte van het
historisch stadshart van Breda" van 29 maart 1994. Tevens zijn van
belang de Exploitatieverordening gemeente Breda 1994 en de beleids-
overeenkomst tussen de Vereniging Binnenstad Breda, hierna VBBen de
gemeente Breda van 12 april 1994. De exploitatieverordening bevat
richtlijnen ten aanzien van de bijdragen van belanghebbenden via
exploitatieovereenkomst en, bij het niet aangaan van een dergelijke
overeenkomst, het heffen van baatbelasting.
In de beleidsovereenkomst VBB - Breda is overeengekomen dat van de
zijde van de ondernemers/baathebbenden uit het historisch stadshart
een bijdrage van 10.000.000,00 zal worden geleverd aan de duurzame
verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte van het histori
sche stadshart. De VBB heeft een inspanningsverplichting op zich
genomen om te bewerkstelligen dat het toegezegde bedrag zal worden
bijgedragen via exploitatie-overeenkomsten, terwijl de gemeente zich
heeft verplicht om van de baathebbenden, die niet bereid zijn op deze
wijze (privaatrechtelijk) een bijdrage te leveren, een belasting te
gaan heffen. Dit sluit aan bij het bepaalde in de exploitatieveror
dening
Om baatbelasting te kunnen heffen dient door de gemeenteraad een
belastingverordening te worden vastgesteld overeenkomstig de in de
Gemeentewet terzake opgenomen regels. De wetgever gaat in deze wet uit
van een stelsel waarin lasten van voorzieningen worden omgeslagen over
de door die voorzieningen gebate onroerende zaken: voor ieder gebaat
object wordt in beginsel een belastingschuld vastgesteld. Deze belas
ting wordt echter niet geheven als de lasten ter zake van een bepaald
object langs andere weg worden verhaald, bijvoorbeeld via een privaat
rechtelijke overeenkomst.
De verordening kan ingevolge de Gemeentewet worden vastgesteld vanaf
het moment dat een aanvang is gemaakt met de aanleg van voorzieningen,
doch uiterlijk twee jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.
Om te bepalen of een onroerende zaak is gebaat, moet worden uitgegaan
van een tijdstip dat gelegen is uiterlijk één jaar nadat de voorzie
ningen geheel zijn voltooid.
De baatbelasting is een zakelijke belasting met een objectief karak
ter. Het "toevallige" gebruik dat de belastingplichtige van een gebaat
object maakt heeft geen invloed op de belastingplicht (HR 15-09-1982,
BNB 1982/271)beslissend is niet of de voorzieningen voordeel of
nadeel opleveren voor een bepaald gebruik of een bepaalde gebruiker
van een onroerende zaak, maar of de onroerende zaak -onafhankelijk van
het gebruik daarvan- door de voorzieningen is gebaat.
In de verordening baatbelasting binnenstad is met bovenstaande uit-