11
Raadsbesluit vervolg/56
zijn natuurlijke personen en rechtspersonen zoals vennootschappen,
stichtingen en verenigingen, die van de door gemeentelijke voorzienin
gen gebate onroerende zaken, zoals vermeld in artikel 2, het genot
hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 4: Maatstaf van heffing.
Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen voor de
baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeente in beginsel vrij is in het
bepalen van de heffingsmaatstaf, met dien verstande dat het bedrag van
een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van
het inkomen, de winst of het vermogen.
Het verdient aanbeveling om een heffingsmaatstaf te kiezen, die
aansluit bij het objectieve karakter van de baatbelasting en bij de
getroffen voorzieningen. De vraag of een heffingsmaatstaf leidt tot
een billijke verdeling van de kosten over de gebate onroerende zaken,
staat in beginsel niet ter beoordeling van de belastingrechter: voor
diens ingrijpen is slechts plaats als de verordening leidt tot een
willekeurige en onredelijke belastingheffing (HR 24-04-1985, BNB
1985/173)
Eerste en tweede lid:
De heffingsmaatstaf "maximaal bebouwbare oppervlakte" sluit aan bij
het objectieve karakter van de baatbelasting: die oppervlakte welke
volgens het bestemmingsplan binnenstad mag worden bebouwd en dus mag
worden benut voor de toegekende bestemming is als uitgangspunt genomen
voor de uiteindelijke heffingsgrondslag. Van de feitelijk bebouwde
oppervlakte of de feitelijke bruto-vloeroppervlakte (het toevallige
gebruik op de peildatum) wordt geabstraheerd, met uitzondering van die
onroerende zaken, die niet zijn gelegen op de begane grond.
Aansluiting bij de volgens het bestemmingsplan toegestane bebouwing
houdt ook in dat bij de bepaling van de heffingsgrondslag wordt
rekening gehouden met de in het bestemmingsplan opgenomen beperkingen:
zo mag volgens de kaart "ruimtelijke karakteristiek" op bepaalde
gedeelten van percelen geen bebouwing worden aangebracht, maar moeten
deze gedeelten "groen" of "verhard" blijven. De eveneens op de kaart
"ruimtelijke karakteristiek" aangegeven bouwgrenzen zijn uiteraard
mede bepalend voor de uiteindelijk te belasten "bebouwbare oppervlak
te" in totaal en per onroerende zaak.
Bij bepaling van de maximale bebouwbare oppervlakte is uitgegaan van
de kadastrale oppervlakte van een perceel, verminderd met het volgens
het bestemmingsplan niet bebouwbare gedeelte.
In een beperkt aantal gevallen is het oorspronkelijke kadastrale
perceel bijvoorbeeld door de vestiging van appartementsrechten hori
zontaal gesplitst. In deze situaties is de maximale bebouwbare opper
vlakte van de niet op de begane grond gelegen (zelfstandige) onroeren
de zaken maximaal die van de onderste bouwlaag.
De heffingsmaatstaf wordt naar beneden afgerond op volle vierkante
meters
derde lid: