3
Raadsvoorstel vervolg/81
ties;
- er is daardoor sprake van rechtsonzekerheid, zodat het nog niet
vigerende globale bestemmingsplan niet als basis voor een onteige-
ningsbesluit kan en mag dienen;
- de onderhandelingen over de verwervingen zijn tot nu toe van margi
nale betekenis geweest;
- de gemeente heeft de schadebegrotingen welke door zijn cliënten zijn
verschaft tot nu toe niet serieus genomen. Naar het oordeel van zijn
cliënten zijn er van gemeentewege ongenoegzame onderhandelingen
gevoerd, waardoor niet vaststaat dat uitsluitend middels onteigening
de onroerende zaken aan cliënten zouden kunnen worden ontnomen.
Reactie
Allereerst wordt opgemerkt dat buiten de te onteigenen percelen en
perceelsgedeelten en opstallen, de eigenaren ook eigendom hebben in
het bestemmingsplan Heilaar-Steenakker, waarvoor uw raad ook een
onteigeningsvoorstel wordt voorgelegd.
De eerste kontakten met de heren Van Eggermond dateren van 29 januari
1991. De diverse opnames ten behoeve van de taxatie van de schadever
goeding hebben aansluitend in het najaar van 1991 plaatsgevonden.
Namens de familie Van Eggermond werd door reclamant middels een
schrijven van 21 maart 1991 verzocht om een vervangend bedrijf ter
grootte van 5 ha. in Prinsenbeek waarop 3,5 ha. kassenbouw mogelijk
was, inclusief de mogelijkheid tot bouw van 2 woningen alsmede be
drijfsgebouwen. Tevens werd een schadevergoeding gevraagd op basis van
liquidatie van het bedrijf van de heer A.B. van Eggermond en verplaat
sing van het bedrijf van de heer J.J.A. van Eggermond.
Gebleken is in de loop der jaren, dat het vinden van een vervangende
locatie met mogelijkheden voor kassenbouw buiten de daarvoor aangewe
zen concentratiegebieden voor glastuinbouw moeilijk c.q. onmogelijk
is.
De bouw van kassen is in deze regio geconcentreerd in gebieden zoals
de Plukmadese Polder en Zevenbergen. Naar de mening van reclamant zijn
deze locaties te ver gelegen van de Bredase veiling en is de zgn.
"koude-grond tuinbouw" aldaar niet mogelijk. Opgemerkt zij hierbij dat
de huidige bedrijven van reclamanten hoofdzakelijk geënt zijn op
"koude-grond tuinbouw". Bij brief van 3 april 1991 is aan reclamant
bericht dat deze eis moeilijk te realiseren zou zijn.
Van gemeentewege zijn de cliënten van reclamant in het verleden op
vervangende locaties geattendeerd, zoals b.v. aan de Sprundelsebaan te
Breda en de Overveldsestraat in Prinsenbeek. Hierop was echter de bouw
van kassen in de gewenste oppervlakte niet mogelijk.
Na de opnames zijn er van beide bedrijven taxaties gemaakt die met
reclamant omstreeks november 1991 zijn besproken. De verschillen
tussen partijen waren dermate groot dat er nog een gesprek heeft
plaatsgevonden met een derde deskundige over de te hanteren uitgangs-