ad. 2. Verbeteren onderwijs en ontwikkelingskansen:
De drie subdoelstellingen die reeds gegeven zijn, bieden aanknopingspunten voor een
effectmeting op termijn:
In groep drie kan de mate waarin achterstand voorkomt, worden gemeten via
verschillende toetsen die voor de vroegschoolse periode zijn ontwikkeld.
Het doorlopen van de basisschool zonder extreme belemmeringen kan worden
geoperationaliseerd door 'extreme belemmeringen' te definiëren als 'blijven
zitten'.
Daarnaast kunnen belemmeringen worden afgeleid van de resultaten op taal- en
rekentoetsen die door het ITS in de groepen vier, zes en acht uitvoert. Een score
op deze toetsen die lager-dan-gemiddeld is zou als indicator kunnen dienen.
Omdat allochtone leerlingen (die een belangrijk deel uit maken van de risico
groep) in het speciaal onderwijs sterk oververtegenwoordigd zijn, zou de mate
waarin deze categorie kinderen wordt doorverwezen naar het speciaal onderwijs,
een derde indicator kunnen zijn.
Het behalen van minimaal een startkwalificatie sluit niet uit dat kinderen uit de
doelgroep, wanneer zij daarvoor de capaciteit bezitten, in vergelijking tot andere
kinderen, in gelijke mate doorstromen naar het vervolg onderwijs.
Het meten van deze gegevens is mogelijk via het Regionaal Meld en Coördinatie
punt (RMC), dat op dit moment opgezet wordt.
In termen van meetbare effecten kunnen deze aspecten als volgt geformuleerd worden:
ad. 3. Deelnemertjes peuterspeelzalen vormen een afspiegeling van de buurt:
Deze doelstelling is ingegeven vanuit de veronderstelling dat allochtone peuters in
mindere mate dan autochtone peuters, een peuterspeelzaal bezoeken. Hoewel hier (nog)
geen exacte gegevens over bekend zijn, lijkt deze veronderstelling in algemene zin waar
te zijn. Toch blijkt er incidenteel ook sprake te zijn van een 'zwarte peuterspeelzaal',
waar het merendeel van de peuters van allochtone afkomst is. Om dit te voorkomen zou
er voor deze peuterspeelzalen een aannamestop voor allochtone kinderen moeten worden
ingesteld, of zouden autochtone kinderen voorrang moeten krijgen. Op deze wijze kan
inderdaad bereikt worden dat de deelnemertjes van de peuterspeelzaal een afspiegeling
vormen van de buurt. De deelname van allochtone kinderen aan het peuterwerk zou
hierdoor echter verminderen. Dit is nu juist niet de bedoeling. We vinden, uitgaande van
het individuele belang, het bezoeken van peuterspeelzalen door allochtone kinderen
belangrijker dan het tegengaan van 'zwarte peuterspeelzalen'. Daarom streven we naar
de situatie waarin het percentage allochtone kinderen dat een peuterspeelzaal bezoekt,
8
2.a. Kinderen uit de doelgroep scoren minimaal gemiddeld' op de in groep drie afge
nomen toetsen;
2.b. Kinderen uit de doelgroep doorlopen het basisonderwijs zonder (vaker dan ge
middeld) te blijven zitten;
2.c. Kinderen uit de doelgroep scoren minimaal gemiddeld op de taal- en rekentoet
sen die door het ITS in groep vier, zes en acht van het basisonderwijs worden
afgenomen;
2.d. Kinderen uit de doelgroep worden niet vaker dan gemiddeld doorverwezen naar
het speciaal onderwijs;
2.e. Kinderen uit de doelgroep behalen een startkwalificatie (minimaal leerlingstelsel
of KMBO) en stromen percentueel in gelijke mate door naar het vervolgonder-
wijs.
Gemiddeld in vergelijking tot de rest van de Bredase kinderen.
Uitwerkingsnotitie Opvoedingsondersteuning 1997