6. Het minimumloon, bedoeld in het vierde lid, is het tot een jaarbedrag
herleidde minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien
het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het tot een jaarbedrag
herleidde voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in
artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van de genoemde wet, beide
vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel
15 van de wet.
7. De belanghebbende heeft recht op aanvulling van de uitkering, indien die
uitkering minder bedraagt dan het volgens het tweede lid vastgestelde
percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde inclusief
vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.
8. De aanvulling is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te
verhogen tot het in het zevende lid bedoelde percentage van de laatstelijk
als wethouder genoten wedde inclusief vakantie-uitkering en de
eindej aarsuitkering
9. In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het bedrag dat
nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende lid aangegeven
percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde inclusief
vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, indien de belanghebbende de
keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de inhouding ingevolge artikel
59, eerste lid.
10. Het in het negende lid bedoelde percentage bedraagt bij een algemene
invaliditeit van 80 percent of meer: 65 percent, bij een algemene
invaliditeit van 55 tot 80 percent: 56 percent en bij een algemene
invaliditeit van 25 tot 55 percent: 37 percent.
11. Burgemeester en wethouders stellen regels met betrekking tot de wijze en
het tijdstip waarop de wethouder of de gewezen wethouder de in het negende
lid bedoelde keuze, die eenmalig is, kenbaar dient te maken.
12Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering tezamen met
inkomsten, bedoeld in artikel 5, minder bedraagt dan het minimumloon wordt
de uitkering verhoogd tot het minimumloon. De verhoging bedraagt niet meer
dan het verschil tussen de uitkering en het bedrag waarvan deze is afgeleid
en tevens niet meer dan 3 0 percent van het minimumloon.
Artikel 4c
1. De voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 4a, geschiedt op
aanvraag van de belanghebbende voor de termijn van niet langer dan drie
jaar, onverminderd het in deze verordening bepaalde over herziening of
intrekking van de uitkering.
2. Burgemeester en wethouders stellen de belanghebbenden uiterlijk vier
maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn
schriftelijk in kennis van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag
tot voortzetting van de uitkering na afloop van die termijn.
3.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt door de belanghebbende
uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid
bedoelde termijn gedaan.