b. de kinderen ten opzichte van welke aan een mannelijke wethouder,
gewezen of gepensioneerde wethouder ten tijde van zijn overlijden een
onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een
dergelijke verplichting was erkend, onder dezelfde voorwaarden als
genoemd in onderdeel a, en
c. de kinderen voor welke de wethouder, gewezen of gepensioneerde
wethouder ten tijde van zijn overlijden de pleegouderlijke zorg droeg,
onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, met dien
verstande dat in plaats van het tijdstip van geboorte of adoptie het
tijdstip van aanvang van de pleegouderlijke zorg in aanmerking wordt
genomen
2. Artikel 23, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing ten
aanzien van het gestelde onder a van het eerste lid.
3. Onder pleegouderlijke zorg bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt
verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was
het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het
genieten van een vergoeding daarvoor.
Tijdelijk pensioen
Artikel 27
1Indien een wethouder of een gewezen dan wel een gepensioneerde wethouder
naar het oordeel van burgemeester en wethouders is vermist, hebben
degenen,die aan zijn overlijden op grond van de voorgaande artikelen van
deze paragraaf recht op pensioen zouden ontlenen, rechtop tijdelijk
pensioen op dezelfde voorwaarden als in die artikelen ten aanzien van het
recht op pensioen omschreven.
2. Het tijdelijk pensioen gaat van rechtswege over in een pensioen zodra het
overlijden van de vermiste vaststaat.
Paragraaf 2 Bedrag van het pensioen
Berekening van het nabestaandenpensioen
Artikel 28
1. Het nabestaandenpensioen bedraagt vijf zevende gedeelte van het pensioen,
waarop de overledene als gewezen wethouder aanspraak zou hebben gehad,
indien hij met ingang van de dag na die van zijn overlijden was afgetreden,
of waarop de overledene als gewezen wethouder recht of uitzicht had.
2. In afwijking van het vorige lid bedraagt het pensioen van de nabestaande
van hem die overlijdt:
a. als wethouder voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar: vijf
zevende gedeelte van het pensioen waarop de wethouder aanspraak zou
hebben kunnen maken, indien hij het wethouderschap tot het bereiken
van evengenoemde leeftijd zou hebben bekleed;
b. als gewezen wethouder in de periode waarin hij recht op uitkering
heeft: vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop de gewezen
wethouder aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij tot het
bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op uitkering zou hebben
gehad, met dien verstande dat voor de berekening van het pensioen de
II