a. voor zover diensttijd met 3,5 percent per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 2 wordt vermenigvuldigd; b. voor zover diensttijd met 0,875 percent per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 0,5 wordt vermenigvuldigd: c. maximaal een diensttijd van 40 jaar in aanmerking wordt genomen. Het in de vorige volzin omschreven deel wordt inbouwbedrag genoemd. 2. Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in artikel 25, dat is afgeleid van een pensioen waarop in verband met het recht op een pension als bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder a en b van de Algemene Ouderdomswet, lid 1 van toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in artikel 65, lid 1, is geëindigd. 3. Het inbouwbedrag overschrijdt niet het bedrag van het algemeen pensioen dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijdvak, liggende tussen de aanvang en het einde van de diensttijd, waarnaar het pensioen met inachtneming van lid 2 is of geacht wordt te zijn berekend. Mededelingsplicht Artikel 48 1. Indien een belanghebbende een algemeen pensioen gaat genieten dan wel het genot van een algemeen pensioen of van een tijdelijke uitkering eindigt, of indien in het bedrag van het algemeen pensioen een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden van hemzelf, zijn echtgenoot of zijn kinderen, is hij gehouden hiervan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders 2. Indien een belanghebbende de in het vorige lid bedoelde kennisgeving niet onverwijld doet, gaat een verlaging van het inbouwbedrag niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de kennisgeving werd gedaan of waarin ambtshalve vermindering van het inbouwbedrag plaatsvond. Algemeen pensioen en diensttijd Artikel 49 Voor de toepassing van artikel 47 geldt het volgende. a. Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak liggende tussen de tijdstippen waarop belanghebbende de leeftijd van 15 jaar en die van 65 jaar heeft bereikt met dien verstande dat, indien een belanghebbende recht heeft op nabestaanden- of wezenpensioen, het vorenstaande overeenkomstige toepassing vindt ten aanzien van de tijdstippen waarop de overledene de leeftijd van 15 en 65 jaar heeft of zou hebben bereikt. b. Het recht op een algemeen pensioen, dat bestond op de dag waarop de rechthebbende is overleden of sedert welke hij is vermist, wordt geacht voort te duren tot het tijdstip waarop diens pensioen krachtens het bepaalde in artikel 65, lid 1, is geëindigd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 1403