c. Indien een nabestaande recht heeft op algemeen nabestaandenpensioen op grond van artikel 8, eerste lid, onder a van de Algemene weduwen- en wezenwet, doch geen van de in evengenoemde bepaling bedoelde kinderen recht heeft op pensioen, wordt uitgegaan van het bedrag van het pensioen dat geldt voor degenen op wie artikel 19, elfde lid, onder a, van genoemde wet toepassing vindt. d. Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen tussen de tijdstippen waarop de leeftijd van 15 jaar is en die van 65 jaar is of zal zijn bereikt. e. Een pensioen dat niet is berekend naar diensttijd wordt geacht te zijn berekend naar een diensttijd van 40 jaren. f. Diensttijd waarnaar een pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de ambtsvervulling waaraan het recht op pensioen is ontleend; voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar is of zou zijn bereikt, wordt die diensttijd, te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voor zover mogelijk gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerke lijke als wethouder doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van de diensttijd waarnaar het pensioen is berekend. g. Van de diensttijd wordt buiten beschouwing gelaten de tijd, waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen pensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 47 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet. h. De vakantie-uitkeringen, bedoeld in de algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet, worden geacht op overeenkomstige wijze als het algemeen pensioen in termijnen te worden uitbetaald. Gehuwde vrouw met recht op pensioen Artikel 50 Indien een belanghebbende een gehuwde vrouw is, wordt voor de toepassing van artikel 47 uitgegaan van het algemeen pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Vermindering inbouwbedragen bij samenvallende diensttijd Artikel 51 1. Indien aan een belanghebbende meer dan één pensioen is of geacht wordt te zijn toegekend krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, dan wel naast een of meer zodanige pensioenen een pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid is of geacht wordt te zijn toegekend, en de diensttijd waarnaar die pensioenen zijn of geacht worden te zijn berekend geheel of gedeeltelijk samenvalt, overschrijdt op grond van artikel 155 juncto artikel 101 van voornoemde wet de som van de inbouwbedragen - voor zover deze geacht kunnen worden betrek king te hebben op een tijd overeenkomende met de samenvallende diensttijd - niet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met bedoelde samenvallende diensttijd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 1404