1.7. Relatie met de invoeringswet
2. Evaluatie verordening algemene bijstand gemeente Breda 1996
6
de resultaten geevalueerd. Met 52 van de 70 benaderde clienten is een activerend interview
gehouden. Vervolgens is aan 39 personen een traject aangeboden. Verder is in 1996 veel tijd
geinvesteerd in de voorbereiding van het nieuwe project.
De dienst SZ heeft op grond van de bepalingen in de Abw, waarbij aan een grote groep personen
in 1996 voor het eerst de arbeidsvoorwaarden dienden te worden opgelegd, met name voor de
categorie (her)intredende vrouwen (die geen zorg meer hebben voor kinderen jonger dan 5 jaar),
in 1996 de inschrijving verzorgd bij Arbeidsvoorziening.
Met het RWS zijn diverse op vrouwen afgestemde trajecten gerealiseerd. Het gaat om meerdere
orientatietrajecten, waarbij ca 100 deelnemers betrokken waren. Binnen de uitvoering van de Abw
is aan iedereen de arbeidsvoorwaarden opgelegd en inschrijving bij het GAB gerealiseerd.
Afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt is het AB de vrouwen direct gaan bemiddelen of
heeft ze in traject genomen. Voor vrouwen die daar nog niet direct aan toe waren werd door de
gemeente bezien wlke actie nodig was. Overigens is afhankelijk van de omstandigheden ook in
een aantal gevallen vrijstelling van de arbeidsvoorwaarden gegeven.
Een van de belangrijkste wijzigingen in de nieuwe Algemene bijstandswet betreft de totaal
gewijzigde systematiek van uitkeringsnormen. De wet kent nog slechts drie basisnormen, voor
respectievelijk alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Alleen gezinnen ontvangen
een basisnorm van 100% van het minimumloon. Alleenstaanden ontvangen de helft daarvan en
alleenstaande ouders 70%. Gemeenten krijgen de mogelijkheid aanvullend op de basisnorm een
toeslag te geven aan alleenstaanden en alleenstaande ouders. Daarnaast krijgen zij de mogelijk
heid om de uitkering in bepaalde gevallen te verlagen.
Door het Rijk wordt beoogd op deze wijze de hoogte van de uitkering beter te laten aansluiten op
de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde en diens feitelijke bestaanskosten. Naar de
mening van het Rijk kan door de nieuwe normsystematiek de 'ruis' uit het huidige normsystema-
tiek (Bijstandsbesluit Landelijke Normering: BLN) worden gehaald. Daarbij wordt er vanuit gegaan
dat een maximale toeslag van 20% alleen noodzakelijk is voor een alleenstaande, die ook écht
alleen woont. Dat kan een besparing opleveren van - in de structurele situatie - 380 miljoen.
Gemeenten zijn hiervoor (in het bijstandsakkoord tussen Rijk en VNG) een inspanningsverplich
ting aangegaan.
Het toeslagenbeleid maakt deel uit van de bijstand en is in een gemeentelijke verordening
vastgelegd. De eerste drie jaar kunnen de kosten van toeslagen met de kosten van de basisuit
kering worden gedeclareerd. Het gemeentelijk aandeel is tien procent van die kosten. Na drie jaar
wordt er budget naar de gemeente overgeheveld en wordt de gemeente ook in financiële zin
geheel zelf verantwoordelijk.
Het recht op toeslag is afhankelijk van de mate van de noodzakelijke bestaanskosten. Een toeslag
kan enkel worden verleend, als die kosten hoger zijn dan waarin de basisnorm voorziet, als
gevolg van het niet kunnen delen van die kosten met een ander.
Als 'tegenhanger' van de toeslag, kan 'het kunnen delen van kosten' leiden tot een verlaging van
de basisnorm (voor een gezin). Verlaging van de uitkering betreft daarnaast drie situaties:
als woonkosten ontbreken;
bij 21- en 22- jarigen, om nivellering tussen loon en uitkering te voorkomen;
bij schoolverlaters, die vanwege de basisnorm er 'op vooruit' zouden gaan, ten opzichte
Beleidsverslag 1996