2 Raadsvoorstel vervolg/ 40 appellant is van mening dat door de geplande nieuwbouw schade wordt veroorzaakt aan het karakter van het plein door verkleining van het plein en het verdwijnen van thans aanwezig functioneel groen. Beoordeling. Met betrekking tot de vrees van appellant dat de waarde van zijn eigendommen door de geplande bebouwing zal dalen merken wij op dat waardevermindering geen toetsingscriterium is binnen een bestemmings planprocedure. Indien appellant meent dat zijn eigendommen door realisering van het bestemmingsplan een waardevermindering ondergaan welke redelijkerwijs niet voor zijn rekening mogen blijven kan hij een verzoek tot schadevergoeding indienen bij de gemeenteraad op grond van artikel 4 9 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op het moment dat het betreffende bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. In het door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Prinsenbeek vastgestelde Distributie Planologisch Onderzoek (DPO)gedateerd 1993, zijn de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de Markt in Prin senbeek aangegeven. De invulling van deze locatie met een kantoorge bouw voldoet aan de uitgangspunten en doelstellingen uit het bedoelde DPO. Hiernaast vraagt deze locatie om een meer permanente stedenbouwkundige invulling teneinde het plein een meer besloten karakter te geven. Uit stedenbouwkundig oogpunt verdient bebouwing de voorkeur te krijgen boven behoud van de huidige structuur. Het plein krijgt hierdoor ook een duidelijke afronding. Ten aanzien van het bezwaar van appellant inzake het verdwijnen van het karakter van het huidige plein merken wij op dat het plein middels de voorgestelde bebouwing juist aan karakter wint. Bovendien is bij de situering van het kantoorgebouw voor een zodanige locatie gekozen dat het bestaande groen zoveel als mogelijk kan worden gehandhaafd. Tenslotte merken wij nog op dat voor de bouw van het kantoorgebouw aan de Markt ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke ordening juncto artikel 50, lid 5 van de Woningwet de procedures zijn gestart ter verkrijging van de bouwvergunning. Tegen het voornemen van het college van de voormalige gemeente Prinsenbeek tot het voeren van bedoelde procedures zijn door appellant geen bedenkingen ingediend. Dit heeft er toe geleid dat door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 2 7 januari 1997 nr 9651619 de vereiste verklaring van geen bezwaar is afgegeven. Op basis hiervan kan de bouwvergunning nu worden verleend. Conclusie Deze zienswijze achten wij dan ook ongegrond.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 278