3 Raadsvoorstel vervolg/ 43 een sporthal aanwezig die qua hoogte vergelijkbaar is met het te bouwen appartementencomplex alleen de afstand tot de woning van appellant tot de nieuwe bebouwing wordt kleiner. De voorzijde van de woning van appellant bevindt zich op 28 meter van het gepro jecteerde appartementencomplex. Naar onze mening wordt de privacy van appellant door de bouw van het appartementencomplex niet benadeeld. Bovendien zal de gevel van het appartementencomplex gelegen langs de Molenstraat een lengte krijgen vergelijkbaar met 4 a 5 aaneengebouwde woningen terwijl ook de hoogte vergelijkbaar is met de toegestane absolute hoogte voor eengezinswoningen. Hier is ons inziens dan ook geen sprake van een onaanvaardbare massa liteit Het appartementsgebouw is op deze locatie gepland als accent langs de Molenstraat als verwijzing naar de nieuwe, er achter gelegen woonwijk in verband met het streven naar een overgang van bestaand naar nieuw. De aanwezige school heeft geen relatie met het plangebied en kan dan ook niet dienen als "herkenningsteken" Met betrekking tot de zienswijze als zou door de geplande woning bouw de waarde van de woning van appellant dalen merken wij op dat waardevermindering geen toetsingscriterium is binnen een bestemmingsplanprocedure. Indien appellant meent dat zijn woning door realisering van het bestemmingsplan een waardevermindering ondergaat welke redelijkerwijs niet voor zijn rekening mag blijven kan hij een verzoek tot schadevergoeding indienen bij de gemeenteraad op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening op het moment dat het betreffende bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Voor wat betreft de geplande woningen aan de Tuintjes achter het appartementencomplex wordt opgemerkt dat hier aansluiting is gezocht bij de bestaande bebouwing aan deze straat, met een accent op de hoek van de Molenstraat. Het onbebouwd laten van dit gedeelte van het plan zoals door appellant wordt voorgesteld is zowel vanuit stedenbouwkundig oogpunt gezien als om exploitatie- technische redenen ongewenst. Ook het alternatief van appellant inzake wijziging van de locatie voor het appartementsgebouw komt niet voor inwilliging in aanmerking omdat de opzet van het plan hiertoe geen aanleiding geeft en vanwege het specifieke gegeven (accentuering) waarom het appartementsgebouw op de huidige locatie is gepland. Conclusie Deze zienswijze achten wij dan ook ongegrond. 2. F am. L.P. van 't Hof. Inhoud zienswijze. het appartementencomplex past niet bij de reeds bestaande bebouwing en de argumentatie om dit gebouw op deze locatie te plannen wordt als zwak en weinig steekhoudend aangemerkt;

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 287