Raadsvoorstel vervolg/ 43
Beoordeling
Ten aanzien van de situering van het appartementencomplex en de
geplande hoogte in relatie tot de bestaande bebouwing in de
omgeving verwijzen wij kortheidshalve naar hetgeen hierover is
gesteld in de beoordeling van de zienswijze van mevrouw Vriens
onder punt 1
Hetgeen appellant op de plankaart ziet als een bijgebouw c.q.
garageboxen zijn in eerste aanleg geprojecteerde parkeervakken.
Volgens de voorschriften uit het bestemmingsplan behorende bij de
bestemming "woondoeleinden met gestapelde bouw" is de bouw van
vrijstaande bijgebouwen toegestaan tot maximaal 20 m2 per woning.
Dit houdt derhalve in dat op de betrokken gronden inderdaad
bijgebouwen kunnen worden gebouwd. Bij heroverweging naar aanlei
ding van deze zienswijze en na overleg met de stedenbouwkundig
adviseur, waarbij bleek dat het de bedoeling van het bestemmings
plan is om alle noodzakelijke voorzieningen voor het appartemen
tencomplex in het gebouw zelf te realiseren dus niet vrijstaand
van het wooncomplex, zijn wij van oordeel dat vrijstaande bebou
wing ter plaatse ongewenst is en stellen voor de voorschriften
uit het bestemmingsplan op dit punt te wijzigen. Teneinde dit te
kunnen bewerkstelligen zullen de voorschriften zodanig moeten
worden gewijzigd dat de bouwmogelijkheid voor vrijstaande bijge
bouwen binnen de onderhavige bestemming komt te vervallen.
De verwijzing van appellant naar artikel 3, lid B onder 4 inzake
het gegeven dat de nieuwe woonbebouwing aansluiting moet vinden
bij het bestaande bebouwingskarakter van eerdere uitbreidingen
van de kern is niet helemaal juist. Dit moet zijn artikel 3, lid
B onder 3. In het betreffende artikel worden de hoofdlijnen voor
de vormgeving van de geplande woningen en andere gebouwen aange
geven. In de schaal en massavorming is wel degelijk aangesloten
bij de bestaande woningbouw echter met een accent op de hoek van
de Molenstraat en de Tuintjes. De bestaande omgeving wordt
voornamelijk gekenmerkt door woningen bestaande uit twee lagen
met een kap met een sterk variërend karakter zodat geen eenduidig
beeld kan worden vastgesteld. Alleen in de verschijningsvorm voor
de geplande nieuwbouw is voor een meer eigentijdse architectuur
gekozen om zo een relatie te leggen met de nieuw te ontwikkelen
wijk met het welzijnsgebouw als prominent element. Hiermee is en
wordt ons inziens dan ook wel degelijk voldaan aan het gestelde
in artikel 3, lid B onder 3.
De opmerking van appellant inzake wijziging van de locatie voor
het appartementsgebouw komt niet voor inwilliging in aanmerking
omdat dit niet past binnen de gehele opzet van het plan met name
vanwege het specifieke gegeven (accentuering) waarom het appar
tementsgebouw op de huidige locatie is gepland.
Conclusie
Deze zienswijze achten wij ongegrond met uitzondering van het ge
deelte voor wat betreft de mogelijkheid tot de bouw van vrij-