Raadsvoorstel vervolg-56 legeerd aan het college van burgemeester en wethouders. Deze verordening is echter met het in werking treden van de Winkeltij denwet van rechtswege komen te vervallen. De Winkeltijdenwet kent evenals de Winkelsluitingswet 1976 de gemeenteraad de bevoegdheid toe om koopzondagen aan te wijzen. Die bevoegdheid heeft de gemeenteraad (nog) niet gedelegeerd aan burgemeester en wethouders. Dat betekent, dat niet burgemeester en wethouders bevoegd waren om de bestreden koopzondagen aan te wijzen, maar de raad zelf. Het besluit van burge meester en wethouders is daarmee een onbevoegd genomen besluit. Dit bevoegdheidsgebrek kan echter worden geheeld door het wél bevoegde orgaan, de gemeenteraad dus, een beslissing te laten nemen op de tegen het onbevoegd genomen besluit ingediende bezwaren. De onbevoegheid van burgemeester en wethouders hoeft met andere woorden niet in de weg te staan aan de ontvankelijkheid van bezwaarden in hun bezwaarschrift. Hoewel de aangewezen koopzondagen inmiddels al hebben plaatsgevonden, hoeft dit evenmin aan ontvankelijkheid in de weg te staan. Bezwaarden kunnen immers een belang hebben bij een beslissing op hun bezwaren om duidelijkheid te verkrijgen over het in de toekomst te voeren beleid met betrekking tot de aanwijzing van koopzondagen. Over de ontvankelijkheid kan echter voorts worden opgemerkt, dat men, wil men in een bezwaarschrift kunnen worden ontvangen, onder andere moet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemeen wet bestuursrecht. Deze wet verstaat onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Met de woorden "wiens belang rechtstreeks betrokken is" wordt een zekere begrenzing beoogd. Een belangstellende valt daar in ieder geval niet onder. Een louter subjectief gevoel van sterke betrokkenheid bij een bestuursbesluit is, hoe sterk dat gevoel ook is, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks betrokken belang. Maar een persoon van wie gezegd kan worden dat hij enig belang heeft, doch zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan evenmin be schouwd worden als een persoon met een rechtstreeks belang. De belangen waarvoor bezwaarden zich sterk maken zijn van principi- ele/ideële aard. Zonder hierover een inhoudelijk oordeel uit te spre ken meent de Commissie dat bezwaarden gelet op de aard van de bezwaren geen persoonlijk, rechtstreeks belang hebben waarin zij door het bestreden besluit worden geschaad, althans zich op dat punt niet onderscheiden van vele anderen. Dat betekent, dat bezwaarden in hun bezwaarschrift niet kunnen worden ontvangen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren kan daarom niet worden toegekomen. In verband met de kennelijke niet-ontvankelijkheid is er overeenkom stig artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht van afgezien be zwaarden te horen. Consequenties Tegen het besluit kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 367