Verordening uitstroompremies gemeente Breda
1997 II
1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepaling
In deze verordening wordt verstaan onder
a. werkloze:
1° de belanghebbende die recht heeft op algemene bijstand ingevolge de Algemene
bijstandswet (Stb. 1995, 200)
2° de belanghebbende die recht heeft op uitkering ingevolge de Wet inkomensvoor
ziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Stb.
1995, 200)
3° de belanghebbende die recht heeft op uitkering ingevolge de Wet inkomensvoor
ziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Stb.
1995, 200);
4° de belanghebbende die arbeid verricht op arbeidsovereenkomst met een banen
pool als bedoeld in artikel 1 van de Rijksbijdrageregeling banenpools, en die vóór
dat dienstverband uitkering genoot als bedoeld onder 1 0 tot en met 3°.
b. arbeid:
1 0 betaalde arbeid in dienstbetrekking, met uitzondering van een dienstbetrekking in
het kader van de Jeugdwerkgarantiewet en een arbeidsovereenkomt met een
banenpool
2° arbeid als zelfstandige
c. referteperiode: de periode van zes maanden, volgend op de eerste dag van werkaan-
vaarding
d. tijdelijk werk: arbeid voor een periode van minder dan een jaar.
e. premie: de uitkering ter hoogte van het van toepassing zijnde netto bedrag ingevolge
artikel 5 van deze verordening, verhoogd met de over dit bedrag verschuldigde
belasting en premies.
2 Voorwaarden voor het recht op premie
Artikel 2 Doelgroep
1. Voor een premie komen in aanmerking:
a. de werkloze die arbeid aanvaardt en op dat moment ten minste één jaar werkloos
is;
b. de werkloze die arbeid aanvaardt en op dat moment korter dan één jaar werkloos
is, en de zorg heeft voor een of meer kinderen van 5 jaar en ouder, doch niet
ouder dan 12 jaar;
c. de werkloze, die in het kader van het Besluit van 3 juni 1995, houdende regels
met betrekking tot de criteria voor de aanwijzing van gemeenten die deelnemen
aan experimenten op grond van de Abw (Stb. 1995, 317), deelneemt aan een
experiment als bedoeld in dat besluit.
2. Perioden van werkloosheid, bedoeld in het eerste lid, die niet meer dan twee maan
den door het verrichten van arbeid zijn onderbroken, worden samengeteld.