1. Meersporen-beleid
1.2 Prikkels in de bijstand
De belangrijkste aanleiding voor deze beleidswijziging vormden de uitkomsten van het
onderzoek 'Prikkels in de bijstand', in het kader van het Project evaluatie van de
structurele werking van het herziene stelsel van sociale zekerheid (PES). In het onder
zoek is nagegaan op welke wijzen cliënten met een bijstandsuitkering worden gestimu
leerd tot deelname aan betaalde arbeid en wat de effecten van de verschillende
'prikkels' zijn. Geconcludeerd werd onder meer dat stimulerende maatregelen alleen
invloed hebben op de kans om betaald werk te vinden indien ze gericht worden
toegepast. De generieke werking van de "oude" vrijlatingsregeling voorzag echter niet
altijd voor alle groepen in een stimulerend effect waarbij rekening kon worden gehouden
met de specifieke situatie van de individuele cliënt. Gemeenten zouden volgens het
onderzoek een gericht en effectief stimuleringsbeleid moeten kunnen voeren. Hiertoe
zouden zij objectief meetbare kenmerken van de cliënten, zoals duur van de uitkering,
leeftijd en opleiding in combinatie moeten kunnen brengen met subjectieve factoren
zoals zoekgedrag, motivatie en werkopvatting, teneinde een beeld te verkrijgen van de
kansen van de cliënt op de arbeidsmarkt. Afgestemd op deze situatie zouden gemeenten
vervolgens gerichte maatregelen moeten kunnen nemen.
Dergelijke maatregelen zouden volgens het onderzoek kunnen bestaan uit:
- het verstrekken van premies aan uitkeringsgerechtigden die een baan aanvaarden;
- het geven van premies op het succesvol afronden van scholing;
- het aanbieden van gerichte trajecten voor bepaalde groepen;
- het opzetten van projecten die gericht zijn op arbeidsinschakeling;
- het opzetten van activiteiten die erop gericht zijn te voorkomen dat uitkeringsge
rechtigden in een sociaal isolement terechtkomen, en die aan betrokkenen mogelijkhe
den bieden om zich maatschappelijk verder te ontplooien.
1.3 Flexibilisering en beleidsruimte
Met de toevoeging aan de middelen voor sociale vernieuwing heeft de gemeente extra
mogelijkheden gekregen voor uitstroombevordering. Mogelijkheden die niet meer gekop
peld is aan rigide uitvoeringsvoorschriften. Voor wat betreft die mogelijkheden laten de
uitkomsten uit het landelijke onderzoek zich vertalen in twee aanbevelingen voor het
lokale beleid:
- zet de middelen gericht in, ten behoeve van een specifieke doelgroep;
- zet de middelen in op verschillende instrumenten.
Het bij voorbaat oormerken van het gehele premiebudget voor één beleidsoptie vermin
dert de flexibiliteit van het instrumentarium. De gemeente moet de vrijheid hebben om,
afhankelijk van de omstandigheden, op meerdere sporen tegelijk stimulerend actief te
kunnen zijn. Ook voor mensen waarvoor deelname aan toeleidingsprojecten geen
adequaat aanbod is, moet een stimulans beschikbaar zijn.
Al bij voorbaat is gesteld dat het gewenst is om een substantieel deel van het budget
beschikbaar te houden voor het verstrekken van individuele premies. Dit mede vanwege
het overgangsrecht (zie hierna). Reeds in 1994 is besloten om, naast de reservering van
een deel van het budget voor premies, jaarlijks - afhankelijk van de omstandigheden en
op basis van concrete plannen - het andere deel van het budget te oormerken voor
andere uitstroombevorderende instrumenten. Daarbij kan worden gedacht aan:
a. extra inzet ten behoeve van individuele trajectbegeleiding
Individuele trajectbegeleiding is een activiteit die voor de gemeente een flinke inspan
ningsverplichting met zich meebrengt. Hiertoe zijn inmiddels samenwerkingsafspraken
gemaakt met de Arbeidsvoorziening. Teneinde deze ook daadwerkelijk gestalte te geven
en ter bevordering van de kwaliteit van uitstroombevorderend werken is vanaf 1994
reeds een deel van het budget ingezet voor personele uitbreiding met specifieke, op
uitstroom gerichte functies bij Sociale Zaken. Het uitstroomgericht werken zal vooral
betrekking hebben op het motiveren en activeren van werklozen, het wegwerken van
belemmeringen en de voorbereiding op trajectbemiddeling door de Arbeidsvoorziening.