Met een premiebeleid kon de gemeente zelf bepalen, welke categorieën van personen voor premie in aanmerking kwamen; de meest kansrijke konden daarbij worden uitgeslo ten. Bovendien kon de gemeente zowel voor deeltijdwerk als voor voltijdwerk (dus: bij beëindiging van de uitkering) een premie verstrekken. De gemeente kon het geld echter ook gebruiken om bijvoorbeeld bepaalde arbeids- of uitstroomprojecten te financieren. Al met al werd van de nieuwe regeling meer (uitstroom)effect verwacht. In de praktijk blijkt echter, dat de premie als 'inkomensprikkel' - landelijk bekeken - tegenvalt. Er blijken nogal wat gemeenten te zijn, die alleen een premie verstrekken als het aanvaarden van werk leidt tot het beëindigen van de uitkering. Sommige gemeenten gebruiken het geld zelfs alleen voor andere uitstroomactiviteiten. Uitkeringsgerechtigden ondervinden dus veel minder 'inkomenssteun' via de nieuwe regels. 4.2 Relatie met armoedebeleid In de armoedediscussie in 1995-1996 werd min of meer vastgesteld dat op dit punt het kind met het badwater was weggegooid. De vermindering van het inkomenseffect werd aangegrepen als grond voor de herinvoering van een nieuwe centrale vrijlatingsregeling. Die moest dan, meer dan de oude regeling, gericht zijn op bepaalde groepen mensen. Bovendien moest de nieuwe regeling als inkomensondersteunend instrument meer soelaas bieden. Om die reden werd de regeling - althans in eerste instantie - beperkt tot die personen, die geen arbeidsplicht hadden: alleenstaande ouders met de zorg voor een kind tot 5 jaar, en ouderen vanaf 57,5 jaar. Bovendien werd een 'vrijlating aan de voet' ingevoerd: de eerste f 150,- van inkomsten uit werk blijft vrij, het overige voor 25%, met een totaal maximum van f 275,- per maand. De nieuwe regeling wordt opgenomen door wijziging van artikel 43, tweede lid, waaraan een onderdeel 'I.' werd toegevoegd. De Tweede Kamer drong echter aan op een bredere regeling. Een nieuwe vrijlatingsrege ling werd vooral gezien als mogelijkheid om het inkomen wat te verruimen. Bovendien zou de vrijlating sociale participatie kunnen stimuleren. Men vroeg aandacht voor mensen die al langere tijd een minimum-inkomen hebben, en dus een grotere kans lopen op armoedeproblemen en een geringe kans op werk. De minister voelde niet voor een generale uitbreiding van de regeling. De vrijlating moet in zijn visie worden verbonden aan de vrijstelling van de arbeidsverplicht. Ook waarschuwde hij voor mogelijke nadelige effecten van een te ruimhartig vrijlatingsbeleid. 4.3 Gemeentelijke beleidsruimte De politieke discussie heeft uiteindelijk geresulteerd in de toevoeging van een tweede nieuw onderdeel ('m.') het het tweede lid van artikel 43 Abw. Daarmee wordt aan gemeenten de mogelijkheid geboden om in een verordening aan te geven, wie er nog meer voor vrijlating in aanmerking komen. Het moet daarbij gaan om 'een categorie van personen die om redenen van medsiche of sociale aard is aangewezen op het verrichten van arbeid in deeltijd'. Met ander woorden: alleen die groep mensen, van wie de gemeente vaststelt dat zij voor hun bestaansvoorziening op deeltijdwerk zijn aangewezen, heeft recht op vrijlating van inkomsten uit deeltijdwerk. Gelijktijdig met de wijziging van artikel 43 Abw wordt het Inkomensbesluit voor de loaw en loaz overeenkomstig aangepast. Het 'vrijlatingsbeleid' moet, net als het premiebeleid, in een verordening vastgelegd zijn. 4.4 Gevolgen voor het premiebeleid Het premiebeleid is in eerste instantie in de plaats getreden van het vrijlatingsbeleid. Om die reden heeft dat beleid ook voorzien in een premie voor inkomsten uit deeltijdwerk. Met de herinvoering van de centrale vrijlatingsbepaling voor inkomsten uit deeltijdwerk, heeft de gemeente een aparte beleidsbevoegdheid gekregen voor de vrijlating van deze inkomsten. Daarmee ontstaat een nieuw regime van regels, in een afzonderlijke verordening. Er is gekozen voor een duidelijke scheiding in het beleid: - het aannemen van deeltijdwerk geeft aanleiding tot het vrijlaten van inkomsten; daarbij gaat het om een periodieke financiële tegemoetkoming, geregeld in de 'vrijlatingsverordening'; - het aannemen van voltijdwerk geeft aanleiding tot het verstrekken van een premie; het gaat daarbij om een éénmalige financiële tegemoetkoming, geregels in deze verordening ('premieverordening').

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 854