Gemeente Breda
Raadsvoorstel vervolg
Registratienummer 5295
bedrijvenbestemming vanwege dreigende kapitaalvernietiging kan niet worden
geaccepteerd
Inmiddels heeft uw raad voor het plandeel Heilaar een bestemmingsplanherziening ex
artikel 30 WRO vastgesteld. Tegen de begrenzing zijn geen zienswijzen ingediend
zodat naar alle waarschijnlijkheid Gedeputeerde Staten in februari 1999 tot
goedkeuring zullen overgaan. De herziening brengt geen wijziging in het standpunt
van de gemeente met zich mee ten aanzien van het te voeren ruimtelijke beleid.
Een van de eisen die gesteld worden aan de mogelijkheid om tot onteigening over te
gaan is dat het belang van de ruimtelijke ontwikkeling wordt aangetoond. Het feit
bestemmingsplan is slechts op delen niet goedgekeurd. Door goedkeuring voor het
overige gedeelte is echter de gewenste ruimtelijke ontwikkeling zonder meer vast
komen te staan. Ware de ruimtelijke ontwikkeling ook voor het overige niet gewenst
dan zou in het kader van de bestemmingsplanprocedure door Gedeputeerde Staten dan
wel de Kroon aan een groter plandeel of het gehele plan goedkeuring zijn onthouden
Op grond van het bovenstaande wordt tot ongegrondheid van deze zienswijze
geconcludeerd
ad 3De heer De Boer stelt namens zijn cliënt dat een globaal eindplan geen goede
grondslag biedt voor onteigening. Hij betoogt dat: "De Kroon heeft meermalen
aangegeven dat een globale eindbestemming niet voldoende aangeeft wat het
planologisch beleid is ten aanzien van het te onteigenen perceel. Immers op grond
van een globaal plan kan niet goed worden beoordeeld of de voorgenomen onteigening
plaats vindt in het belang van de ruimtelijke ordening." En verder: "Het werk
waarvoor wordt onteigend dient immers heel concreet te zijn; daartoe is het
noodzakelijk dat een gedetailleerd gemeentelijk planologisch plan bestaat voor de
grond waarvoor het werk wordt uitgevoerd moet worden".
Naar onze mening strookt de zienswijze zoals ingebracht door de heer De Boer op dit
punt niet met hetgeen de Kroon heeft gesteld.
Vooropgesteld dient te worden dat een (onherroepelijk) globaal eindplan zonder meer
een titel biedt om tot onteigening over te gaan. De Onteigeningswet vermeldt immers
niets over de mate waarin bestemmingen gedetailleerd dienen te worden weergegeven,
maar stelt slechts dat onteigening kan plaatsvinden ten behoeve van de uitvoering
van of ter handhaving van de feitelijke toestand overeenkomstig een bestemmingsplan.
Met ieder bestemmingsplan (gedetailleerd of globaal) is het belang van de
ruimtelijke ordening een gegeven.
In een aantal gevallen heeft de Kroon echter goedkeuring aan een voorgenomen
onteigening onthouden. Dit was echter niet zozeer gelegen in het feit dat onteigend
werd op basis van een globaal eindplan, maar uit het feit dat uit het
terinzagegelegde onteigeningsplan, onvoldoende duidelijk werd wat de door de
gemeente voorgestane vorm van uitvoering was
In het algemeen ontbreekt de noodzaak tot onteigening als de rechthebbende op de
gronden in staat en bereid is de achterliggende doelstelling van de onteigening, te
weten de uitvoering van een bestemmingsplan zelf ter hand te nemen. Doordat in het
concrete geval geen stukken over de door de gemeente voorgestane vorm van uitvoering
-5-