Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienummer 3341
Dienst/afdeling RME/VHV
Aantal bijlagen
De raad van de gemeente Breda;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders met overname van
de daarin vermelde overwegingen;
gelet op artikel 156, tweede lid, onderdeel f, en artikel 229, eerste lid, aanhef en
onderdeel a en b, van de Gemeentewet en artikel 9 van de Woonwagenwet;
besluit
vast te stellen de verordening op de heffing en de invordering van staangeld 1998.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. standplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h,
van de Woningwet (Stb. 1991, 439)
b. woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van
de Woningwet
c. huurovereenkomst: de overeenkomst tussen de huurder en de verhuurder van de
standplaats c.a., waarin de huurbepalingen voor de standplaats zijn geregeld;
d. maand: een kalendermaand of een gedeelte daarvan.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam 'staangeld' wordt een recht geheven voor het hebben van een
standplaats voor een woonwagen, daaronder begrepen de diensten die met de
standplaats verband houden.
Artikel 3 Belastingplicht
Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven van degene die de standplaats
heeft. Als degene die de standplaats heeft wordt aangemerkt de houder van een
vergunning, bedoeld in artikel 14 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98) dan wel de
hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt naar de
omstandigheden beoordeeld.
Artikel 4 Vrijstelling
Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven zolang voor de standplaats een
huurovereenkomst geldt.
Artikel 5 Belastingtarieven
Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar het tarief, opgenomen in de
bij deze verordening behorende tarieventabel
Artikel 6 Belastingtijdvak
Het belastingtijdvak is een maand.
Artikel 7 Wijze van heffing
Het recht wordt geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving.
-5-