Gemeente Breda
Bijlage 3341
begripsomschrijvingen bevat. Voor de begrippen 'standplaats' en 'woonwagen' is
aansluiting gezocht bij de Woningwet (Stb. 1991, 439)
De wetgever definieert in de Woningwet het begrip standplaats als een kavel, bestemd
voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het
leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten
kunnen worden aangesloten.
Een woonwagen is volgens de Woningwet een voor bewoning bestemd gebouw dat is
geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden
verplaatst
Artikel 2 Belastbaar feit
Het belastbaar feit dat tot heffing van staangeld kan leiden, is het hebben van een
standplaats voor een woonwagen. Het maakt geen verschil of er een woonwagen op staat
en of die woonwagen bewoond is
Er is geen plaats voor de heffing van staangeld als de op een woonwagencentrum
geboden voorzieningen zozeer achterblijven bij de in de Woonwagenwet voorgeschreven
voorzieningen, dat kan worden gezegd dat de gemeente haar wettelijke plicht niet is
nagekomen. Die situatie doet zich overigens niet voor als de voorzieningen weliswaar
voor verbetering vatbaar zijn, maar wel kunnen worden gebruikt. Zie het arrest van
de Hoge Raad van 9 september 1992, nr. 28.348, Belastingblad 1993, blz. 112
(Boxtel)
Artikel 3 Belastingplicht
In artikel 3 is de belastingplichtig geregeld. In de eerste instantie wordt
aangewezen als belastingplichtige de houder van een vergunning als bedoeld in
artikel 14 Woonwagenwet. Als geen van de bewoners beschikt over een schriftelijke
vergunning dan is de hoofdbewoner belastingplichtig. Wie dat is, wordt naar de
omstandigheden beoordeeld.
Daar zich bij het aanwijzen van de belastingplichtige geen keuzesituatie kan
voordoen, is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een
belastingplichtige niet nodig.
Artikel 4 Vrijstelling
Uit artikel 9 van de Woonwagenwet blijkt dat de wetgever de voorkeur geeft aan een
huurcontract boven een belastingverordening. De belastingverordening is daarom als
'achtervang' geformuleerd. Het staangeld kan allen worden geheven zolang er geen
huurcontract geldt met de gebruiker van een standplaats
Artikel 5 Belastingtarieven
Naast de eis dat de eis dat de opbrengst van het staangeld niet mag uitgaan boven de
kosten, is een gemeente bij het vaststellen van de hoogte van de huur en de tarieven
van het staangeld gebonden aan de huurprijzen van standplaatsen, overeengekomen
ingevolge de Huurprijzenwet woonruimte. Het besluit huurprijzen woonruimte bevat
naast een waarderingsstelsel voor woningen ook een stelsel voor woonwagens en
standplaatsen. Door middel van een puntentelling wordt de kwaliteit van een
standplaats uitgedrukt. Daarbij worden ook eventuele veroudering en slijtage van de
standplaats betrokken. Met het waarderingsstelsel wordt de maximale redelijke
huurprijs betaald. Samen met de huursombenadering speelt het waarderingsstelsel een
belangrijke rol bij het bepalen van de (redelijkheid van de) jaarlijkse
huurverhoging
-10-