Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: [8626]
Dienst/afdeling: BD/JZ
Het voorkeursrecht heeft naar verwachting een prijsopdrijvend effect, hetgeen nadelig is in verband met de
verplaatsing van het bedrijf in verband met de HSL;
Reactie:
Door toepassing van de Wvg tracht de gemeente zo goed mogelijk greep te houden op de ontwikkelingen binnen
de grondmarkt en grondspeculatie te voorkomen. Zo toepassing van de wettelijke mogelijkheid om een
gemeentelijk voorkeursrecht te vestigen een prijsopdrijvend effect heeft, hetgeen overigens betwijfeld kan worden,
vormt deze omstandigheid nog geen reden om af te zien van de vestiging van het voorkeursrecht, gelet de
algemene voordelen die toepassing van dit recht tot gevolg heeft.
Gelet op het bovenstaande acht de commissie de bezwaren van de heer en mevrouw van Rijckevorsel deels gegrond, deels
ongegrond en behoeft het bestreden raadsbesluit op enkele onderdelen aanpassing.
2. De heer A.C.Janssen, Rithsestraat 69 te Breda.
In zijn bezwaarschrift van 22 januari 1999 geeft belanghebbende aan op een aantal onderdelen bezwaar te hebben
tegen het raadsbesluit van 28 januari 1999. De commissie zal deze bezwaren kort samenvatten en daarop haar reactie
formuleren.
a. Bezwaar:
De vestiging van het voorkeursrecht is slechts mogelijk indien aan de gemeente Breda blijkens nationaal of
provinciaal ruimtelijk beleid uitbreidingscapaciteit is toegedacht. Het moet derhalve gaan om een actieve
uitbreidingstaakstelling.
In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex 1991) is voor het stadsgewest Breda aangegeven dat de
woon- en bedrijfsruimte zodanig moet toenemen dat de verstedelijkingsdruk uit de omliggende gebieden kan
worden opgevangen. Daarnaast is de gemeente Breda aangewezen als stedelijk knooppunt met een regionale
positie. In de Actualisatie VINEX (AcVINEX 1996) zijn de gegevens uit de VINEX geactualiseerd en waar nodig
aangescherpt. Voor wat betreft Breda zegt AcVINEX dat een belangrijke bedrijfspotentie is gelegen in de
westelijke zone, zulks in relatie met de rijkswegenstructuur, met name de A16. De structuurvisie Breda-West is
gebaseerd op voornoemd Rijksbeleid: daarnaast is rekening gehouden met de uitgangspunten van het provinciaal
streekplan en het stadsregionaal uitwerkingsplan(SRUP).
Hiermee is voldaan aan het vereiste dat blijkens nationaal ruimtelijk beleid uitbreidingscapaciteit is toegedacht en is
het bezwaarschrift op dit punt ongegrond.
Voor aanwijzing komen uitsluitend gronden in aanmerking waaraan een niet-agrarische bestemming is
toegedacht. Zulks brengt met zich mee dat de bestemming gedetailleerd en niet globaal omschreven mag zijn.
Ingevolge artikel 2 lid 2 Wvg komen voor de vestiging van een voorkeursrecht in aanmerking de gronden waarbij
bij het structuurplan, onderscheidenlijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht en
waarvan het (huidige) gebruik afwijkt van het plan. De Wvg vereist niet dat de bestemming gedetailleerd dient te
worden weergegeven, hetgeen in het geval van een structuurplan uit de aard van een structuurplan reeds
onmogelijk is. Op dit punt is het bezwaarschrift naar het oordeel van de commissie ongegrond.
Het voorkeursrecht wordt niet gebruikt om tegemoet te komen aan de regionale woningnood; er wordt niet voldaan
aan het specialiteitsbeginsel.
Reactie:
De Wvg vereist niet dat het voorkeursrecht zal worden gebruikt om tegemoet te komen aan regionale woningnood.
De aanwijzing is ook mogelijk ten behoeve van bedrijfsdoeleinden met de bijbehorende infrastructurele werken
zoals in het onderhavige geval.
De aanwijzing van het onderhavige gebied vindt zijn grondslag in de structuurvisie Breda-West. Deze structuurvisie
is op 26 maart 1998 door de raad vastgesteld. De commissie acht het bezwaar ongegrond.
Reactie:
b. Bezwaar:
Reactie:
c. Bezwaar:
-3-