Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: [9026]
Dienst/afdeling: RME/VHV
Agendapuntnummer 218
Aantal bijlagen:
Betreft:
Voorstel
Motivering/Toelichting
Staangeldverordening Breda 1999
Inleiding
Voorzover er voor het in gebruik hebben van de standplaats geen huurovereenkomst is gesloten, geschiedt de heffing van
staangeld voor het innemen van een standplaats op de woonwagenlocaties in Breda thans op basis van de verordening
"Staangeldverordening Breda 1998".
Aangezien de Woonwagen wet per 1 maart 1999 is ingetrokken en de "Staangeldverordening Breda 1998" mede gebaseerd
is op genoemde wet, dient de Raad der gemeente Breda op dit punt een nieuwe verordening vast te stellen. Eerst door het
vaststellen van deze wijzigingsverordening kunnen gelijktijdig de staangeldtarieven worden aangepast.
In de nieuwe verordening, welke eerst na bekendmaking per 1 december 1999 van kracht wordt, zijn de staangeldtarieven
voor het in gebruik hebben van een standplaats met een woonwagen geëffectueerd.
De "Staangeldverordening Breda 1999" vast te stellen.
Het beheer en de exploitatie van de standplaatsen is in handen gelegd van de woningbouwvereniging Volkshuisvesting,
een en ander is geregeld in de beheersovereenkomst woonwagens en woonwagenstandplaatsen.
Bij het vaststellen van de hoogte van de tarieven van het staangeld is de gemeente gebonden aan de huurprijzen,
overeengekomen in de Huurprijzenwet woonruimte.
Bepalend hiervoor zijn het maximale stijgingspercentage en de maximale prijsgrens bij verhuur en in gebruikname
Sinds 1 juli 1994 genieten woonwagenbewoners dezelfde bescherming als huurders van woonruimte.
De vrijheid om de tarieven van het staangeld vast te stellen wordt in belangrijke mate beperkt
door de Huurprijzenwet woonruimte.
De woningbouwvereniging Volkshuisvesting, die de standplaatsen voor de gemeente Breda beheert doet het voorstel
om de staangelden met 5,5% te verhogen. Op basis van de puntenwaardering zoals die geldt voor standplaatsen, blijft
na deze verhoging het staangeld beneden de minimaal redelijke vergoedingenprijs.
Inmiddels zijn de jaarlijkse exploitatiebijdragen van het Rijk gebruteerd. Bij deze brutering is gerekend met diverse
aannames, waaronder een subsidie-afbraakpercentage van 5,5%. De verhoging is noodzakelijk om de subsidie-afbraak
te compenseren en heeft dan ook een exploitatie-neutraal karakter. Aan de vereiste dat de opbrengsten niet mogen
uitgaan boven de kosten is voldaan. De totale exploitatiekosten zijn geraamd op 340.000,--; terwijl na verhoging van
de staangelden de opbrengst is geraamd op
ƒ310.000,- begroting 1999.
Huurbeleid
De staangelden mogen de maximaal redelijke huurprijs niet overschrijden. De maximaal redelijke huurprijs wordt bepaald
aan de hand van een (punten)waarderingsstelsel en door het ministerie van VROM gegeven puntprijzen. Hiervoor is de
systematiek van het waarderingsstelsel geregeld in de Huurprijzenwet woonruimte en het Besluit Huurprijzen Woonruimte.
Voorgesteld wordt het huurbeleid 1999 vast te stellen op basis van dezelfde uitgangspunten als het huurbeleid voor 1998.
Dat houdt in dat de aanpassing van staangelden gebaseerd wordt op het huurprijsbeleid voor woningen van de
woningbouwvereniging Volkshuisvesting Breda.
Ten opzichte van het beleid voor 1998 is de calculatiemethodiek voor de minimaal redelijke huurprijs gewijzigd. Werd in
1998 en daarvoor de minimaal redelijke huurprijs gebaseerd op de in 1992 voor het laatst wettelijk vastgestelde puntprijs
standplaats.
-1-