Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: [9026]
Dienst/afdeling: RME/VHV
Consequenties
Communicatie
Commissiebehandeling
voor de minimaal redelijke huurprijs; voor 1999 wordt de minimaal redelijke huurprijs gekoppeld aan de wettelijk vastgestelde
maximaal redelijke huurprijs. De minimaal redelijke huurprijs is bepaald op 55% van de maximaal redelijke huurprijs
Door de woningbouwvereniging Volkshuisvesting Breda is tot deze methodiek besloten om de navolgende redenen:
De nieuwe methodiek sluit beter aan bij de huidige wetgeving;
De in het verleden gebruikte methodiek bracht praktische problemen met zich mee;
De motivering voor de vaststelling van de minimaal redelijke huurprijs werd steeds onduidelijker omdat de grondslag hiervoor
vele jaren terug lag.
De aanpassing van de staangelden maakt een integraal onderdeel uit van het totale huurprijsbeleid van de
woningbouwvereniging Volkshuisvesting Breda en is in overeenstemming met de afspraken zoals deze destijds zijn gemaakt
bij het afsluiten van de beheersovereenkomst.
Het huurprijsbeleid van woningbouwvereniging Volkshuisvesting vertaald naar standplaatsen ziet er voor 1999 als volgt uit:
a. staangeld lager dan 55% van de maximaal redelijke huurprijs: verhoging 5,5%;
b. staangeld gelijk aan of hoger dan 55% van de maximaal redelijke huurprijs, maar lager dan 71,5%van de maximaal
redelijke huurprijs: verhoging 3,2%;
c. staangeld gelijk aan of hoger dan 71,5% van de maximaal redelijke huurprijs: verhoging 2,5%.
Op basis van deze puntenwaardering blijkt dat het huidige staangeld van alle standplaatsen lager ligt dan de minimaal
redelijke huurprijs volgens het huurprijsbeleid van woningbouwvereniging Volkshuisvesting Breda.
Dit heeft als consequentie dat de staangelden met 5,5% worden verhoogd.
Voor zover voor van het gebruik van een standplaats voor een woonwagen geen overeenkomst naar privaatrecht is
gesloten, wordt krachtens deStaangeldverordeningn Breda 1998" een recht geheven. Als gevolg van de intrekking van de
Woonwagenwet per 1 maart 1999 dienen de gemeenten welke na 1 september 1999 op grond van een belastingverordening
nog een staangeld willen blijven heffen, deze verordening aan te passen.
Jaarlijks vindt met ingang van 1 juli een aanpassing van de tarieven staangeld plaats. Door de woningbouwvereniging
Volkshuisvesting wordt daartoe steeds een voorstel gedaan dat gebaseerd is op de wet en regelgeving zoals die voor de
sociale huursector geldt. Uitgangspunt is dat de staangelden de maximale redelijke huurprijs niet mogen overschrijden. Bij
brief van 24 februari 1999 heeft de directeur van de woningbouwvereniging Volkshuisvesting Breda een voorstel gedaan tot
aanpassing van de staangelden voor het tijdvak juli 1999 tot en met juni 2000 ingediend.
In bijgevoegde verordening met bijbehorende tarieventabel is zowel de redactionele aanpassing in verband met het vervallen
van de Woonwagenwet als de aanpassing van de hoogte van het staangeld verwerkt.
De woningbouwvereniging Volkshuisvesting, die de staangeldplaatsen voor de gemeente Breda beheert doet het voorstel
om de staangelden met 5,5% te verhogen. Op basis van de puntenwaardering zoals die geldt voor standplaatsen, blijft na
deze verhoging het staangeld beneden de minimaal redelijke vergoedingenprijs.
Aan de vereiste dat de opbrengsten niet mogen uitgaan boven de kosten is voldaan. De totale exploitatiekosten zijn
geraamd op 340.000,--terwijl na verhoging van de staangelden de opbrengst is geraamd op 310.000,-.
De bekendmaking zal geschieden door publicatie van de volledige tekst van de wijzigingen van de Staangeldverordening in
het gemeenteblad Gemeente Breda en door een mededeling in het Stadsblad.
Verder heeft de woningbouwvereniging Volkshuisvesting Breda de houders van een staanplaats tijdig op de hoogte gesteld
van het te betalen bedrag aan staangeld.
De commissie Ruimtelijke Ordening kan zich met dit voorstel verenigen.
-2-