Gemeente Breda Raadsbesluit Registratienr: [9026] Dienst/afdeling: RME/VHV Aantal bijlagen: 1 De raad van de gemeente Breda; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders overwegingen; en met overname van de daarin vermelde 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van gelet op artikel 156, tweede lid, onderdeel f, en artikel de Gemeentewet; >w besluit: vast te stellen de verordening op de heffing en de invordering van staangeld 1999. Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. standplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Woningwet (Stb. 1991,439); b. woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet; c. huurovereenkomst: de overeenkomst tussen de huurder en de verhuurder van de standplaats c.a., waarin de huurbepalingen voor de standplaats zijn geregeld; d. maand: een kalendermaand of een gedeelte daarvan. Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam 'staangeld' wordt een recht geheven voor het hebben van een standplaats voor een woonwagen, daaronder begrepen de diensten die met de standplaats verband houden. Artikel 3 Belastingplicht Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven van degene die de standplaats heeft. Als degene die de standplaats heeft wordt aangemerkt als de hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt naar de om standigheden beoordeeld. Artikel 4 Vrijstelling Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven zolang voor de standplaats een huurovereenkomst geldt. Artikel 5 Belastingtarieven Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar het tarief, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieven- tabel. Artikel 6 Belastingtijdvak Het belastingtijdvak is een maand. Artikel 7 Wijze van heffing Het recht wordt geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld 1Het recht als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht vóór de zestiende van een maand aanvangt, is het recht, bedoeld in artikel 2, ten volle over die maand verschuldigd. 3. Indien de belastingplicht op of na de zestiende van een maand aanvangt dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 vervalt, is het recht, bedoeld in artikel 2, eerst met ingang van de daarop volgende maand verschuldigd. 4. Indien de belastingplicht vóór de zestiende van een maand eindigt dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 van toepassing wordt, is het recht over die maand niet verschuldigd, met dien verstande dat bij het hebben van een standplaats voor een woonwagen over een periode korter dan één maand, het recht voor tenminste één maand is verschuldigd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1999 | | pagina 1195