Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: [8451]
Dienst/afdeling: BD/3Z
Betreft:
Inleiding
Motivering/Toelichting
Voorstel
Agendapuntnummer 227
Aantal bijlagen:
vaststelling van de Klachtenregeling Breda 1999
Met ingang van 1 juli 1999 is een nieuw hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking
getreden. Dit hoofdstuk bevat algemene bepalingen over de interne behandeling van klachten door
bestuursorganen.
Ingevolge artikel 122 van de Gemeentewet is de Klachtenregeling Breda 1995 van rechtswege vervallen,
voorzover daarin voor de gemeente Breda het intern klachtrecht is geregeld. De regeling met betrekking tot het
extern klachtrecht is door de raad reeds bij besluit van 25 juni 1998 ingetrokken, dit vanwege de aansluiting van
de gemeente Breda per 1 juli 1998 bij de Nationale Ombudsman.
In verband met de inwerkingtreding van hoofdstuk 9 Awb is het gewenst voor Breda een nieuwe klachtenregeling
in het leven te roepen.
1.te besluiten tot vaststeling van de verordening Klachtenregeling Breda 1999 overeenkomstig het bij dit besluit
behorende en als zodanig gewaarmerkte concept.
2.te besluiten tot vaststelling van de verordening tot wijziging van de Inspraakverordening Breda 1998
overeenkomstig het bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte concept.
Met de inwerkingtreding per 1 juli 1999 van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de Bredase
Klachtenregeling 1995, voorzover daarin het intern klachtrecht is geregeld van rechtswege vervallen.
De "oude" klachtenregeling regelde de mogelijkheid voor eenieder om indien men zich door gemeentelijke
bestuursorganen of gemeentelijke functionarissen onheus behandeld voelde daarover bij dat orgaan of de
algemeen directeur van de desbetreffende dienst een klacht in te dienen. De klachtenregeling bevatte
procedurele regels over de wijze waarop een ingediende klacht moest worden behandeld. Voorts bevatte de
Klachtenregeling Breda 1995 regels omtrent de mogelijkheid bij wijze van extern klachtrecht bij de plaatselijke
ombudscommissie een voorziening te vragen. Als gevolg van de aansluiting van Breda bij de Nationale
Ombudsman zijn de regels ten aanzien van dit extern klachtrtecht al eerder door de raad ingetrokken.
In hoofdstuk 9 Awb zijn voorschriften opgenomen van hoofdzakelijk procedurele aard. Door te kiezen vooreen
landelijke regeling, die in hoofdzaak ook een dwingendrechtelijk karakter heeft, wil de wetgever een eind maken
aan de huidige diversiteit, waarbij sommige gemeenten wel, anderen niet over een eigen klachtenregeling
beschikken en waarbij zich, in de opvatting van de landelijke wetgever, onnodige en overklaarbare verschillen in
diverse regelingen voordoen.
Opname in de Awb heeft, aldus de Memorie van Toelichting bij het betreffende wetsontwerp, tevens het voordeel
dat het niet meer nodig is dat iedere gemeente afzonderlijk weer regels in een klachtenregeling gaat neerleggen.
Wel blijven gemeenten uitraard bevoegd zonodig in een eigen regeling aanvullende bepalingen op te nemen.
Om de navolgende redenen achten wij het gewenst een nieuwe klachtenregeling in het leven te roepen:
a. In een eigen regeling kan beter aangegeven worden hoe Breda de algemene regels van de Awb
verbijzondert naar de plaatselijke situatie.
Dit is in de voorliggende regeling onder meer gebeurd door de gelegde relatie met de Nationale
Ombudsman, een voorziening die niet algemeen is, maar waarvoor Breda inmiddels heeft
geopteerd.
b. Waar nodig kunnen aan het dwingende stelsel van de Awb autonome aanvullingen worden
opgenomen, bijvoorbeeld gerelateerd aan de praktijk van de "oude" klachtenregeling. Zo is
bijvoorbeeld bij de verplichte ontvangstbevestiging van een ingekomen klacht de bepaling
toegevoegd dat het bestuursorgaan de klager zoveel mogelijk informeert over de procedure welke
zijn klacht krijgt.
-1-