Bijlage bij
raadsbesluit cy^5
}EC 1999
.secretaris
VERORDENING KLACHTENREGELING BREDA 1999
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1
1In deze verordening wordt verstaan onder bestuursorgaan:
de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester;
een gemeentelijke commissie waaraan bevoegdheden van de gemeenteraad het college van burgemeester
en wethouders en/of de burgemeester zijn toegekend.
2. Deze verordening heeft geen toepassing voor beleidsterreinen, waarvoor krachtens wettelijke regeling een
specifieke klachtenregeling is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Klachtbehandeling
1. Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid
jegens hem of een ander heeft gedragen, mondeling en schriftelijk een klacht in te dienen bij dat
bestuursorgaan.
2. Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt
aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten
over zijn gedragingen.
1. Indien een schriftelijke klacht betrekking heeft op een gedraging jegens de klager en voldoet aan de vereisten
van het tweede lid, zijn de artikelen 4 tot en met 11 van toepassing.
2. Het klaagschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht.
3. De artikelen 6:5, derde lid, en artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige
toepassing.
Zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, vervalt de
verplichting tot het verder toepassen van dit hoofdstuk.
Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk en verstrekt daarbij zoveel mogelijk
informatie over de te volgen procedure
De ontvangstbevestiging bevat in ieder geval informatie over de termijn, waarbinnen de klacht moet zijn
afgehandeld alsmede over de mogelijkheid om de klacht voor te leggen aan de Nationale Ombudsman, indien de
klacht binnen deze termijn niet is afgehandeld.
1. De behandeling van de klacht geschiedt door een persoon die niet bij de gedraging waarop de klacht
betrekking heeft, betrokken is geweest.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de klacht betrekking heeft op een gedraging van het
bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan.
Artikel 2
Artikel 3
Artikel 4
Artikel 5
Artikel 6