Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: [6907] Dienst/afdeling: RME/JZ onderhavige ontsluitingsweg, en met name bij de aansluiting op de Zuidlaan, een zo veilig mogelijke situatie gemaakt met onder andere goede uitzichten en verkeersremmende maatregelen. Bovendien zullen alle wegen in het plan en dus ook de ontsluitingsweg worden uitgevoerd als 30-km-zone hetgeen eveneens een bijdrage levert aan de verkeersveiligheid. Met betrekking tot de opmerkingen van appellant inzake de door hem gevreesde geluidhinder aan de zijkant van zijn woning wordt opgemerkt dat de ontsluitingsweg zal worden uitgevoerd als 30-km- zone. Op grond van artikel 74, lid 2b van de Wet Geluidhinder zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km niet zoneplichtig en vallen zodoende niet onder de werking van de Wet Geluidhinder; er bestaat er dus geen onderzoeksplicht voor deze wegen. De wetgever is hierbij uitgegaan van het gegeven dat bij dit soort wegen vanwege de maximum snelheid en andere maatregelen geen onaanvaardbare geluidhinder zal ontstaan. Ten overvloede kan worden gesteld dat gelet op het geringe aantal te verwachten verkeersbewegingen via deze ontsluitingsweg en mede gelet op het aantal woningen in het plan en het gegeven dat het plangebied langs twee zijden wordt ontsloten, geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarden van 50 dB(A) zal plaatsvinden. Conclusie. De zienswijzen worden als ongegrond beoordeeld 2. Stichting Rechtsbijstand namens J.P.M. Verwijmeren. Inhoud zienswijzen. De bezwaren van appellant richten zich met name tegen de bouwmogelijkheid van een vrijstaande woning op het naast zijn woning gelegen bouwperceel aan de Groenstraat. Heeft bezwaar tegen het feit dat dit bestemmingsplan het mogelijk maakt, hoewel slechts een vrijstaande woning is toegestaan, dat er middels bijgebouwen toch tot op de perceelsgrens wordt gebouwd. Bij het bouwen tot op de perceelsgrens zal van het vrijstaande karakter van zijn woning niets meer overblijven hetgeen zal leiden tot aanzienlijke waardedaling. Voorts is hij van mening dat rekening moet worden gehouden met de heersende erfdienstbaarheden, waaronder ook leidingen, op het te bebouwen perceel ten gunste van zijn perceel. Bovendien is op het te bebouwen perceel thans nog een te slopen loods aanwezig, die voor wat betreft het gedeelte op het perceel van appellant, aan hem toebehoort. Ook deze rechten zullen moeten worden gerespecteerd. Een en ander dient volgens appellant dan ook te leiden tot het bouwen op ruime afstand van de zijgevel van de woning van appellant. Beoordeling. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om op het perceel grenzend aan dat van appellant een vrijstaande woning te bouwen. Zoals reeds in de toelichting onder hoofdstuk VIII "Inspraak en overleg" naar aanleiding van de inspraakreactie van appellant is gesteld komt het perceel uit stedenbouwkundig oogpunt, gezien zijn ligging tussen bestaande woonbebouwing en het huidige gebruik, voor bebouwing in aanmerking. Op basis van de namens appellant kenbaar gemaakte zienswijzen is de situatie nogmaals bekeken. Hierbij is vast komen te staan dat de bebouwing in dat gedeelte van de Groenstraat wordt gekenmerkt door vrijstaande woningen op brede en grote kavels. Door bebouwing van het onderhavige perceel zal deze kenmerkende structuur worden doorbroken omdat vanwege de minimale breedte van het betreffende bouwperceel hierop slechts een vrijstaande woning kan worden gebouwd indien aan een zijde op de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd. Uit stedenbouwkundig oogpunt achten wij dit onaanvaardbaar en menen dat deze bouwmogelijkheid uit het plan moet worden verwijderd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1999 | | pagina 434