Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: [7189] Dienst/afdeling: RME/JZ Zoals hiervoor reeds vermeld heeft uw raad het verzoek om planschadevergoeding ontvankelijk verklaard en voor advies in handen gesteld van de Schadebeoordelingscommissie. Bij brief van 12 maart 1999* is dit advies uitgebracht. De SAOZ stelt in het door haar uitgebrachte advies het volgende. Op grond van de jurisprudentie op artikel 49 WRO kan de raad eerst beslissen op een verzoek om planschadevergoeding na het tijdstip waarop een planologische maatregel als bedoeld in artikel 49 WRO onherroepelijk is geworden. Hierbij dient te worden vastgesteld dat de verzoeker op het tijdstip van het onherroepelijk worden van genoemde planologische maatregel, naar welk tijdstip ook de eventuele schade wordt bepaald, in een rechtsbetrekking stond tot de onroerende zaak waarvan verzoeker stelt dat de waarde nadelig is beïnvloed. Ten tijde van de eigendomsverkrijging van het perceel Acaciastraat 91 zijnde 23 december 1996, vigeerde aldaar het bestemmingsplan Tuinzigt. Verzoeker stelt dat ten gevolge van het bestemmingsplan Tuinzigt, partiële herziening 1997/1 locaties Acaciastraat door cliënten schade wordt geleden in de vorm van waardevermindering van de onroerende zaak. De voornoemde partiële herziening werd door uw raad vastgesteld op 29 januari 1998 en door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 29 april 1998 goedgekeurd. De onderhavige partiële herziening is op 27 juli 1998 onherroepelijk geworden. Uit het door SAOZ ingestelde onderzoek is gebleken dat het perceel Acaciastraat 91 door de eigenaresse op 28 maart 1998 werd verkocht en geleverd. Een kopie van de eigendomsoverdracht werd aan SAOZ ter hand gesteld. Door de raadsvrouwe van verzoekers werd daarbij gewezen op het in het koopcontract opgenomen beding dat aan verzoekers "alle rechten en acties die ten dienste staan en betrekking hebben op geleden, of nog te lijden planschade" toebehoren. De raadsvrouwe is derhalve van oordeel dat verzoekers om planschade nog steeds belanghebbenden zijn. Zoals hiervoor reeds aangegeven is het noodzakelijk, wil men belanghebbende zijn ten aanzien van een verzoek om planschade ingevolge artikel 49 WRO, dat verzoekers op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de planologische maatregel, naar welk tijdstip ook de eventuele schade wordt bepaald, in een rechtsbetrekking stonden tot de onroerende zaak waarvan verzoekers stellen dat de waarde nadelig is beïnvloed. Uit de jurisprudentie blijkt dat degene die in aanmerking zou kunnen komen voor vergoeding van planschade ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ten gevolge van een besluit welke de planologische wijziging mogelijk heeft gemaakt, in het onderhavige geval het besluit waardoor detailhandel uit de bestemming is verwijderd, op het tijdstip dat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden eigenaar van de getroffen onroerende zaak, het perceel Acaciastraat 91, moet zijn. Zoals uit de overlegde stukken is gebleken hebben verzoekers het onroerend object reeds verkocht en geleverd op 28 maart 1998, terwijl het bestemmingsplan Tuinzigt, partiële herziening 1997/1 locaties Acaciastraat, eerst op 27 juli 1998 onherroepelijk is geworden. Dit heeft tot gevolg dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die gesteld zijn om, in aanmerking te komen voor de toekenning van planschadevergoeding ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Op grond van de jurisprudentie dient het verzoek van aanvragers om planschadevergoeding te worden afgewezen, omdat ten tijde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan verzoekers geen eigenaar meer waren van het perceel Acaciastraat 91 te Breda. Met betrekking tot het door de raadsvrouwe van cliënten aangehaalde beding bij de verkoop van het onderhavige onroerende object kan worden gesteld dat toen het recht op planschadevergoeding nog niet bestond, daar eerst dan als het gewijzigde planologisch regime, in casu het bestemmingsplan Tuinzigt, partiële herziening 1977/1 locaties Acaciastraat, onherroepelijk is geworden en men eigenaar is van het onroerend object, het recht op planschadevergoeding ontstaat. Het gemaakte beding heeft -2-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1999 | | pagina 613