later bijgeplaatste objecten óók een looptijd van twintig jaar geldt. De gemeente moet er dus voor waken om op die manier nog veel langer dan twintig jaar aan dit contract vast te zitten. Het contract bevat bovendien de bepaling dat de gemeente geen andere abri's dan die van Publex mag (laten) plaatsen. Een ander probleem schuilt in het contractueel vastgeleg de verbod voor derden om binnen een afstand van 50 meter van een abri of mupi een ander reclame-object te plaatsen. - Een recent met het Tilburgse bedrijf Benelux gesloten overeenkomst tot het plaatsen van 150 driehoeksborden. De overeenkomst is in werking getreden met ingang van 1 juli 1998 en heeft een looptijd van vijf jaar met een optie voor een tweede periode van vijf jaar. De gegarandeerde jaaropbrengst voor de gemeente bedraagt 85.000 gulden. - Een inventarisatie van de gebiedsuitbreiding van de gemeente leert dat de reclame-exploi tant Alrecon in Teteringen zes abri's en twee billboards geplaatst heeft en in Prinsenbeek vier abri's. Hieruit verkrijgt de gemeente geen inkomsten. Beëindigde overeenkomsten Al met al doet zich het voor een gemeente als Breda opmerkelijke verschijnsel voor dat er, tot het moment dat het drievlaksbordencontract in werking trad, gedurende een aantal jaren géén inkomsten verkregen werden uit overeenkomsten met reclame-exploitanten. In vroeger jaren was dit wel het geval en werd een bedrag van 185.000 gulden ontvangen uit twee con tracten, te weten: - Een overeenkomst met Publex Buitenreclame (PBR) voor 58 billboards, die per stuk 2000 gulden opbrachten, in totaal een bedrag van ongeveer 120.000 gulden. Deze overeenkomst is per 1 januari 1996 beëindigd. - Daarnaast was er een overeenkomst met het Nationaal Publiciteitsbureau (NPB) voor on geveer 90 borden aan lichtmasten (waarvan 65 verlicht). Het NPB vergoedde de gemeente jaarlijks een bedrag per verlicht bord van 850 gulden. Voor een onverlicht bord kwam dit neer op 425 gulden. Daarmee bedroeg de totale jaaropbrengst ongeveer 65.000 gulden. De gemeente heeft ook deze overeenkomst per 1 januari 1996 beëindigd. Tot nu toe werd buitenreclame binnen de gemeente niet beschouwd als een substantiële bron van inkomsten. Mogelijk hangt dat samen met de besteding van de opbrengsten die uit buiten reclame werden verkregen. Die 'verdwenen' in een algemene pot, zonder dat er een rechts treekse relatie was met uitgaven voor bijvoorbeeld de openbare ruimte. Overigens is het nu wel zo dat de Dienst Stadsbeheer vanaf 1996 zelf aan moet geven hoe de 185.000 gulden te rug kan worden verdiend óf als bezuiniging kan worden gerealiseerd. 5 ONTWIKKELINGEN EN KNELPUNTEN 5.1 Kwaliteit openbare ruimte Over het algemeen bieden gemeenten plaats aan een grote diversiteit aan reclame-objecten, die in de loop van de tijd gegroeid is, zonder dat daar ooit een totaalvisie aan ten grondslag heeft gelegen. Als de wens ontstaat om de openbare ruimte 'op te schonen', dan zal een ge meente zich op een gegeven moment afvragen: wat willen we wel en wat niet toestaan. Voor Breda was dat moment eind jaren tachtig aangebroken. Het verschijnen van de nota 'Gebruik openbare ruimte en organisatie vergunningenverlening' gaf daarop het antwoord. Anno 1991 leverden reclame-objecten volgens deze nota een negatieve bijdrage aan de openbare ruimte: Als we dan meer speciaal naar de binnenstad kijken, zien we dat het streven van het be drijfsleven erop is gericht om elkaar door middel van reclamevoering in attentiewaarde te - 9 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1999 | | pagina 89