5.5 De toekomstige verhouding tussen BSO en KDV Het rijk gaat in het regeerakkoord en de daarop gebaseerde regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang uit van een verhouding van 40% kindplaatsen kinderdagverblijf en 60% kindplaatsen buitenschoolse opvang. Deze verhouding geeft niet een landelijk gemiddelde weer. maar dient als grondslag voor de bepaling van de stimuleringsbijdrage. De regeling geeft aan dat het gemeenten vrijstaat een andere verhouding te kiezen op basis van de lokale situatie. Op basis van de door O&l geformuleerde uitgangspunten, en nu gecorrigeerd op basis van de voorlopige nulmeting, is een verwachte verhouding van 62%KDV-38 %BSO gebleken. Deze verhouding is gebaseerd op de totale behoefte aan kinderopvang en niet alleen op de uitbreiding. Om die verhouding te realiseren zal in de uitbreidingsplaatsen wordt gekozen voor een verhouding 50% kindplaatsen kinderdagverblijf en 50% buitenschoolse opvang. Op basis van het onderzoek van de gemeente Breda kan ook een prognose worden gegeven van de verdeling tussen gesubsidieerde en ongesubsidieerde plaatsen indien de huidige ontwikkeling zich voortzet. Deze verhouding betreft voor KDV 30% gesubsidieerde plaatsen versus 70% niet-gesubsidieerde plaatsen. Voor de BSO geeft het rapport een verdeling van 60% gesubsidieerde plaatsen versus 40% niet gesubsidieerde plaatsen. Wij zijn van mening dat de verhouding voor BSO aangepast kan worden tot 40% gesubsidieerd en 60% niet gesubsidieerd, om de volgende redenen: 1. Wij houden er rekening mee dat meer ouders hun kinderen zullen aanmelden indien er meer zicht is op daadwerkelijke plaatsing. 2. De snelle toename van een BSO-regeling in CAO'S binnen het bedrijfsleven. 3. Het grote bezettingspercentage door subsidieplaatsen vanuit de alleenstaande ouderregeling (AOR), die niet meetellen in de uitbreiding van plaatsen in het kader van de uitbreidingsmaatregel. Alhoewel de gemeente hier subsidie verstrekt, vallen ze in dit geval onder de niet gesubsidieerde plaatsen. Voor de berekening van de benodigde exploitatiesubsidie per jaar vanaf 2003 gaan we uit van de volgende veronderstellingen: 1. Verhouding KDV BSO 50% 50% 354 354 Verhouding gesubs.: ongesubs. KDV 30% 70% 106:248 Verhouding gesubs.: ongesubs. BSO 40% 60% 141 213 2. Een prijs die zal liggen op de bandbreedte tussen enerzijds de prijs die door de rijksoverheid wordt gehanteerd en de prijs die door de COKB in rekening wordt gebracht 3. Een ouderbijdrage van 32% zodat de subsidie voor een gesubsidieerde plaats 68% van de totale kindplaatskosten betreft. Risico's Indien de drie hierboven vermelde aannames onjuist blijken, zijn daaraan enkele risico's verbonden: Ad 1 Indien, in verhouding tot het aantal plaatsen BSO, een hoger percentage KDV-plaatsen noodzakelijk is leidt dat tot hogere kosten, omdat deze duurder zijn dan BSO-plaatsen. Ad 2 Het kan zijn dat de (inkoop)prijs van een kindplaats BSO of KDV duurder zal zijn dan verondersteld. Ad 3. Landelijk wordt gerekend met een ouderbijdrage van 37%. Volgens opgave van de COKB wordt bij die organisatie 32% van de prijs voor KDV bekostigd uit ouderbijdragen terwijl de ouderbijdrage voor BSO 23% van de prijs zou bedragen. 11 Het masterplan bevat overigens ook een lijst van mogelijkheden en initiatieven die kunnen worden benut of waarbij kan worden aangesloten, indien de taakstelling alsnog in het gedrang komt Daarbij is het masterplan niet het enige instrument om uitbreidingen te realiseren. Bezien zal worden in hoeverre het mogelijk moet worden om KOV-voorzieningen te localiseren op bedrijventerreinen. Wij hanteren een ouderbijdrage van van 32 (is 5% onder het percentage dat door het ministerie wordt gehanteerd). Er mag echter, hoewel wij de VNG-tabel voor het bepalen van de Hoofdlijnennotitie Kinderopvang 2000 - 2003 Gemeente Breda

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2000 | | pagina 1026