Buiten de genoemde doelgroepen heeft de gemeente momenteel ook nog een
verantwoordelijkheid ten aanzien van de reguliere subsidieplaatsen, welk begrip echter een
andere inhoud krijgt. Streven van de gemeente zal er op gericht blijven de subsidieplaatsen door
voldoende acquisitie door de aanbieders van kinderopvang meer en meer om te zetten in
bedrijfsplaatsen. Juist door deze te verwachten actievere rol van het bedrijfsleven, dit ook
gezien de aanvullende fiscale faciliteiten voor ouders (verhoging plafond in de buitengewone
lastenaftrek) en werkgevers (verdere verhoging WVA-percentage, krijgt het begrip reguliere
subsidieplaats een andere inhoud. Daarbij wordt met name gedacht aan een aanvulling van de
adviestabellen VWS met betrekking tot de ouderbijdragen oplopend tot de prijs van een
kindplaats ook weer gerelateerd aan de fiscale aftrekmogelijkheden.
Ook de hoogte van de ouderbijdragen voor het tweede kind op een subsidieplaats indien het
eerste kind uit een gezin reeds een bedrijfsplaats bezet, dient nader onder de loep te worden
genomen.
- Tot slot dient te worden gemeld dat het kabinet op dit moment de Wet basisvoorzieningen
kinderopvang in voorbereiding heeft. De Staatssecretaris van VWS heeft in maart 2000
medegedeeld dat zij een kaderstellende notitie voor deze wet in mei aan de Tweede Kamer
zal zenden. We mogen niet uitsluiten dat deze notitie de gemeentelijke visie zal
beïnvloeden
De rol van de gemeente bij de ontwikkeling van de noodzakelijke accommodaties voor
kinderopvang
De gemeente richt zich op de realisatie van voldoende mogelijkheden van kinderopvang per
district, met name door de ontwikkeling van accommodaties. Uitgangspunt daarbij is dat de
wachttijd voor iedere kinderopvangplaats naar een aanvaardbaar maximum wordt
teruggebracht. Dat betekent dat een kind, dat 3 maanden voor de gewenste datum van
plaatsing, wordt aangemeld, maximaal 3 maanden na de gewenste datum kan worden geplaatst
binnen het eigen district.
Tevens is de te realiseren spreiding per district gericht op het voorkomen van een tweedeling in
de kinderopvang. Wij willen voorkomen dat er kindercentra ontstaan die met name
gesubsidieerde opvang bieden, terwijl andere centra louter het niet-gesubsidieerde segment
bedienen.
Vanuit de bestaande situatie heeft de gemeente een initiërende rol gehad, met name ook om de
gewenste uitbreiding tot en met 2002 te realiseren. De gemeente wil echter meer en meer een
sturende en faciliterende rol krijgen zodat vanaf 2003 het initiatief meer en meer door het
bedrijfsleven wordt overgenomen. Sturing en facilitering zullen vooral daar geboden worden
waar de uitgangspunten van de gemeente in het geding zijn. Hierdoor beperkt de gemeente
zich meer en meer tot het inkopen van subsidieplaatsen.
De rol van de gemeente als vergunningverlener aan en toezichthouder op de kwaliteit in de
bestaande en nog te realiseren accommodaties
De gemeente is op basis van de huidige wet- en regelgeving toezichthouder op c.q.
vergunningverlener aan alle kindercentra en kan daarmede op basis van de verordening
kinderopvang 1999 en de daarbij behorende nadere regels met betrekking tot de kwaliteit van
alle kindercentra sturend optreden.
6.2 Subsidies en financiering
Het uitgangspunt van vraaggestuurde kinderopvang dient te leiden tot een andere
subsidievorm.
De gemeente onderhoudt momenteel subsidierelaties met de COKB, de Markenlanden en het
Gastouderburo Kind aan Huis. Vooralsnog wordt gestreefd naar een bestendiging van deze
relaties op het huidige subsidie niveau. Daarbij zal uitdrukkelijk gestreefd worden naar een
eenduidige besteding van de subsidiegelden, wat een herijking van de verschillende
subsidievormen noodzakelijk maakt. Hiermede kan de aansluiting op de voorgestane
marktwerking, ook wat betreft de bestaande gesubsidieerde kindplaatsen bereikt worden.
17
Hoofdlijnennotitie Kinderopvang 2000 - 2003
Gemeente Breda