Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: 10959] Dienst/afdeling: JZ van een norm van 1,2. Gebleken is echter dat het gebied tot het centrumgebied behoort en dus een norm gehanteerd moet worden van 1,3 parkeerplaats per woning. Aangezien bij de ontwikkeling altijd is uitgegaan van een norm van 1,2 parkeerplaats per woning en ook ruimtelijke gezien de hantering van deze norm geen problemen met zich brengt zullen dan ook de bouwplannen op basis van deze normering worden beoordeeld. Ten aanzien van de overige zienswijzen inzake het parkeren wordt opgemerkt dat in de nota "Navigeren in parkeren gesteld is dat realisatie van de parkeernorm moet plaatsvinden op eigen terrein en dat per woning, uitzondering hierbij is gemaakt voor sociale koop- en huurwoningen, tenminste 1 parkeerplaats op het terrein bij de woning moet worden gerealiseerd. Van deze bepalingen kan echter, op basis van voornoemde nota, worden afgeweken. Gelet hierop zal derhalve op basis hiervan aan de gemaakte afspraken uitvoering worden gegeven. Conclusie. Deze zienswijzen worden deels gegrond en deels ongegrond geoordeeld. 2. Algemene Woonstichting Breda. De zienswijzen zijn exact gelijk aan die van Korteweg Bouw BV. Kortheidshalve wordt dan naar het gestelde onder 1 verwezen. 3. CSM Suiker BV. Inhoud zienswijzen. Vanwege de geurhinder van de door appellant geëxploiteerde suikerfabriek had woningbouw ter plaatse nooit toegestaan mogen worden. Door de provincie zijn nog geen waarden voor acceptabele geurhinder- en in relatie daarmee voor de geuremissie en/of geurconcentratie vastgesteld. Hierover vindt thans, in het kader van een revisievergunning Wet Milieubeheer met de provincie overleg plaats. Een en ander heeft echter nog niet geleid tot kwantitatieve doelstellingen. Voorkomen moet worden dat nieuwe saneringssituaties ontstaan. Beoordeling. Inzake de ontvankelijkheid van deze zienswijzen wordt opgemerkt dat deze formeel buiten de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend. Het ontwerp-bestemmingsplan is namelijk ter inzage gelegd vanaf 25 oktober zodat de zienswijzen ingediend hadden moeten zijn voor 22 november 1999. Bij het bepalen van de indieningtermijn is door appellant echter uitgegaan van de ingangsdatum terinzagetermijn zoals deze stond vermeld op een stuk dat bij het bestemmingsplan ter inzage was gelegd. Bij nader onderzoek is gebleken dat er een concept-advertentietekst bij de het bestemmingsplan dat ter inzage heeft gelegen was gevoegd waarin inderdaad de datum van 1 november 1999 stond vermeld als ingangsdatum terinzagelegging. De zienswijzen kunnen op basis hiervan dan ook als ontvankelijk worden beoordeeld. Inhoudelijk wordt het volgende opgemerkt. Er is voor geur geen, op een wet gebaseerd normenstelsel van kracht. Er zijn wel beleidsregels opgesteld in een brief van 30 juni 1995 van de minister. Uitgangspunt hierin is het voorkomen van nieuwe hinder. Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat een nieuwe gevoelige bestemming op een zodanige afstand wordt gepland van stankbronnen dat geen of hooguit een acceptabele mate van hinder te verwachten is. In zijn slotoverweging stelt de minister het wenselijk te vinden en ook bereid te zijn daar waar nodig ruimte te bieden voor een duurzame praktische uitvoering van het stankbeleid. Het uiteindelijke doel is het -2-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2000 | | pagina 121