Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 14196]
Dienst/afdeling: BEL
Artikel 3
Maatstaf van heffing
1De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken
voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1
bedoelde kalenderjaar valt.
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die
onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 17, 18, eerste en derde lid, 19, eerste lid, onderdelen b. en c., 20, tweede lid, en 22
derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4
Vrijstellingen
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking
gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede
begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig
aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als
voedingsbodem te gebruiken;
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen,
voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a. bedoelde grond;
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden
van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet
1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel
b., van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde
eigendommen;
e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen,
moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met
inbegrip van kunstwerken;
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van
de delen van zodanige werken die dienen als woning;
i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging
van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde
eigendommen zijn aan te merken.
j. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde
gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden,
monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
k. ongebouwde eigendommen en gedeelten van ongebouwde eigendommen van onroerende zaken
waarvan een ongebouwd eigendom de hoofdzaak vormt.