Gemeente Breda Raadsbesluit Registratienr: 14196] Dienst/afdeling: BEL Onderdeel d. Ingevolge dit onderdeel is vrijgesteld de onroerende zaak die deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen. Dit betekent dat anders dan onder de regeling die gold tot 1 januari 1995, een ongebouwde aanhorigheid (bijvoorbeeld het erf) van een gebouwd eigendom onder de vrijstelling valt. Onderdeel e. Dit onderdeel bevat de vrijstelling voor natuurterreinen zoals vermeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel e. van de Gemeentewet. Onderdeel f. De vrijstelling van openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail is in onderdeel f. geregeld. Door de wijziging in de systematiek van de vrijstelling blijft uitsluitend de waarde van de railweg en het baanlichaam buiten aanmerking. Het stationsgebouw kan worden belast. Onderdeel g. De vrijstelling voor waterverdedigings- en waterbeheersingswerken is per 1 januari 1995 ingeperkt door de toevoeging dat de delen die dienen tot woning niet onder de vrijstelling vallen. De waarde van de woning kan in aanmerking genomen worden. Onderdeel h. Ook de vrijstelling voor rioolwaterzuiveringsinstallaties is per 1 januari 1995 ingeperkt door de toevoeging dat de delen die dienen tot woning niet onder de vrijstelling vallen. Onderdeel i. In dit onderdeel is de werktuigenvrijstelling opgenomen. De werktuigenvrijstelling is van toepassing op onroerende werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf bezien als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. Onderdelen j. en k. Met deze facultatieve vrijstellingen wordt het tot op heden gevoerde beleid gecontinueerd. Op basis van het onderdeel j. zijn de ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente geplaatste lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's hekken en palen vrijgesteld. Op grond van de bepaling in onderdeel k. worden bijvoorbeeld de percelen bouwgrond en sportvelden, uitgezonderd de van de onroerende zaak deel uitmakende gebouwde eigendommen of gedeelten van gebouwde eigendommen, vrijgesteld. Belastingtarieven Algemeen Ingevolge het tweede lid van artikel 220f van de Gemeentewet is vanaf 1 januari 2001 een tariefdifferentiatie mogelijk tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen en onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Met betrekking dit onderscheid wordt aangesloten bij het onderscheid zoals dat nu al in het kader van de Gemeentewet en de Wet WOZ wordt gehanteerd. De term 'in hoofdzaak' betekent: voor tenminste 70 percent. Ook recreatiewoningen en objecten met onzelfstandige eenheden waarbij de woonfunctie overheerst, zoals bij studenten- of bejaardenwoningen, vallen onder het begrip woning. Ditzelfde geldt voor woningen in aanbouw of leegstaande objecten met een woonbestemming. Eerste lid In dit lid zijn de tarieven opgenomen. Ingevolge artikel 220f, eerste lid, van de Gemeentewet dienen deze tarieven te worden gesteld op een vast bedrag voor iedere volle 5.000,- van de waarde in het economische verkeer. Van de mogelijkheid om met ingang van 1 januari 1997 het tarief voor woningen en niet-woningen te differentiëren, is in dit lid gebruik gemaakt. De toenmalige maximale bandbreedte bedroeg 120%. Op grond van recente wetgeving is deze absolute maximale Artikel 5 -7-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2000 | | pagina 1311