Gemeente Breda Raadsbesluit Registratienr: 14196] Dienst/afdeling: BEL Indien de gemeente de haar in lid 10.11 van de Wet milieubeheer opgelegde verplichting niet nakomt dan kan de gemeente geen afvalstoffenheffing heffen. Dit volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 15 februari 1984, nr. 22 311, BNB 1984/154, Belastingblad 1984, blz 216 (Heerenveen), en van 2 januari 1985, nr. 22 664, BNB 1985/102, Belastingblad 1985, blz. 161 (Epe). In deze arresten heeft de Hoge Raad tevens beslist dat een redelijke uitleg van de inzamelplicht meebrengt dat deze verplichting niet uitstrekt buiten de voor het openbaar rijverkeer openstaande en voor de ter plaatse gebezigde vuilniswagens toegankelijke wegen. Belastingplicht Eerste lid In dit artikel is de belastingplicht geregeld. Hierbij is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat als belastingplichtige moet worden aangewezen degene die, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. De verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt voor ieder perceel waar in een particuliere huishouding huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Tweede lid In dit artikellid is bepaald wie als gebruiker moet worden aangemerkt. Dit kan allereerst zijn degene die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel. Het gaat derhalve om het feitelijk gebruik dat van een perceel wordt gemaakt. Indien sprake is van verschillende feitelijke gebruikers van een perceel, tezamen geen huishouding vormend, dan kan de aanslag ten name van één van hen worden gesteld. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad inzake de onroerende-zaakbelastingen van 3 februari 1988, nr.25 017, BNB 1988/133, Belastingblad 1988, blz 216 (Tilburg). De Hoge Raad overwoog dat ieder van de feitelijke gebruikers voor het geheel in de heffing kan worden betrokken. De belastingplichtige is bevoegd om de verschuldigde belasting te verhalen op zijn medebewoners. Bij uitspraak van Hof Amsterdam van 29 april 1994, nr.93/2462, Belastingblad 1994, blz 543 (Zeist) is dit standpunt bevestigd. Indien bij het aanwijzen van degene die feitelijk gebruik maakt van een perceel een keuze bestaat, wordt gehandeld op basis van de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde "Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ- belanghebbende in een keuzesituatie". Maatstaf en tarief Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijk belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Op grond van artikel 15.33, tweede lid, van de wet milieubeheer is artikel 219 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op de afvalstoffenheffing. Bij circulaire van 5 november 1993, nr. FBA 93/U1930, heeft de staatssecretaris van binnenlandse zaken de differentiatiemogelijkheden binnen de afvalstoffenheffing verruimd. Ook een tariefdifferentiatie naar bijvoorbeeld de mate van gebruik van de ophaaldienst of een tariefdifferentiatie in verband met het gescheiden inzamelen van afvalstoffen is toegestaan. Een gemeente is in beginsel niet verplicht een tariefdifferentiatie in te voeren. Dat blijkt ook uit een arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 1993, nr. 29 183, BNB 1993/347, Belastingblad 1993, blz. 829 (Roermond). Artikel 5 Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 3 Artikel 4 -24-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2000 | | pagina 1328