Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 11173]
Dienst/afdeling: JZ
Een bijkomend argument voor een spoedige aanleg van de geluidwal is het beleid van de
gemeente Breda, neergelegd in het gemeentelijk Milieubeleidsplan, waarin wordt bepaald dat
zoveel als mogelijk het hergebruik van reeds gebruikte grondstoffen (secundaire grondstoffen),
waardoor een beperking van het (primaire) grondstoffengebruik wordt bewerkstelligd, dient te
worden bevorderd. Dit streven past in het landelijk beleid. Het toepassen van secundaire
grondstoffen, met name grond, in de te realiseren geluidwal sluit aan bij dit Bredase beleid. Een
aanzienlijk deel van de grond welke in de geluidwal wordt toegepast zal afkomstig zijn van een
aanzienlijk aantal projecten dat in Breda wordt uitgevoerd. Er is voor de bij deze projecten
vrijkomende grond geen alternatieve opslaglocatie voorhanden. Bij al deze projecten zal grote
vertraging ontstaan indien de vrijkomende grond niet in de geluidwal kan worden ingebracht.
Ook in dit kader is het op korte termijn starten met de aanleg van de geluidwal zeer gewenst.
Wellicht ten overvloede wordt benadrukt dat de geluidwal primair wordt aangelegd met als
doel de voorkoming van geluidhinder in de nieuw te realiseren woonwijk.
Concluderend wordt gesteld dat sprake is van een toereikend planologisch kader en dat de
gemeente Breda een groot spoedeisend belang heeft bij het tijdig realiseren van het
woningbouwprogramma. Toepassing van de vrijstellingsprocedure is daarom gerechtvaardigd.
Ad. 2. waar heeft de vrijstelling betrekking op en welk ontwerp van de geluidwal heeft gediend
als basis voor het verlenen van de vrijstelling
De verleende vrijstelling heeft betrekking op de wijziging van de bestemming van de betrokken
locatie. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Nieuw-Ginneken" staat enkel
de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" toe. De aanleg van een
geluidwal waarvan de aanleg drie tot vijf jaar in beslag neemt moet worden aangemerkt als een
bijzondere vorm van gebruik van de betreffende percelen. Ook is dit voorgenomen gebruik niet
in overeenstemming met de agrarische bestemming. Voor de aanleg van de geluidwal is dan ook
vrijstelling van het bestemmingsplan vereist.
In het verzoek om vrijstelling van de bestemmingsplanbepalingen in verband met de aanleg van
een geluidwal van de directeur GEP van de gemeente Breda is aangegeven dat voor de
geluidwal een ontwerp gemaakt zal worden dat op basis van consultatie van omwonenden tot
stand zal komen. Als basis bij dit verzoek is gevoegd een tekening van de afmeting en de
contouren van de geluidwal. Dit "technische ontwerp" (akoestisch ontwerp) is uiteindelijk
omgezet in een definitief ontwerp voor de geluidwal van mei 1999.
De vrijstelling is verleend voor de aanleg van een geluidwal in de definitieve ontwerpvorm zoals
deze is vastgelegd in mei 1999. De vrijstelling behelst zodoende ook de noordelijke (Lange
Bunder) en zuidelijke (Dr Deken Dirkxweg) armen van de geluidwal. De vrijstelling heeft geen
betrekking op de geplande kantoorlocatie in de geluidwal op de hoek Lange Bunder/A27.
Op de door de President van de Arrondissementsrechtbank in zijn uitspraak van 20 december
1999 gemaakte opmerking ten aanzien van pagina 5 van het definitief ontwerp van de
geluidwal, waar een scherm en niet een wal aan de noordzijde is ingetekend, wordt als volgt
gereageerd. De op pagina 5 weergegeven tekening is uitdrukkelijk geen ontwerptekening maar
geeft slechts de randvoorwaarden voor het ontwerp aan. Op de pagina's 17 tot en met 32 wordt
het ontwerp (de grondvorm) van de geluidwal duidelijk aangegeven. Hieruit valt af te leiden dat
het scherm, zoals op pagina 5 als randvoorwaarde is aangegeven, geen onderdeel uitmaakt van
het ontwerp van de geluidwal. Met betrekking tot de opmerking van de President dat op pagina
6 van het TNO rapport van 29 april 1999 sprake is van een "holle" walvorm en niet van een wal
met een constante helling wordt als volgt gereageerd. TNO heeft bij haar onderzoek ook
gekeken naar een zogeheten holle walvorm. Beide walvormen hebben hellingen van 1:3 en 1:2.
Omdat de holle vorm niet leidt tot essentiële verschillen ten opzichte van de wal met een
constante helling is hieraan verder in het onderzoek door TNO geen aandacht besteed. In het
-4-