Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 14196]
Dienst/afdeling: BEL
Toelichting van de rioolrechten
Inleiding
Basis voor de verordening is geweest de modelverordening rioolrechten, zoals deze door de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten in overleg met het Ministerie van Binnenlandse Zaken tot
stand is gekomen. Aangezien sprake is van een recht, dat van de gebruiker van een eigendom wordt
geheven, zijn alleen de bepalingen welke relevant zijn voor een dergelijke heffing overgenomen.
Toegevoegd is bovendien een vrijstellingsbepaling, welke ziet op eigendommen bestemd voor de
openbare eredienst e.d. Dit in aansluiting op de nu vervallen verordening rioolrechten 1993.
Artikel 1
Dit artikel bevat een aantal begripsomschrijvingen. Een mogelijk beperkte verruiming van het aantal
belastingplichtige objecten is gelegen in de omschrijving van het begrip "eigendom", waaronder ook
worden verstaan roerende zaken, welke zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Gedacht kan
worden aan woonboten, stacaravans of tijdelijke bedrijfsgebouwen (mobiele kantoorunits) met een
aansluiting op de gemeentelijke riolering. De omschrijving van een verbruiksperiode is noodzakelijk
omdat de Waterleidingmaatschappij Noord-West-Brabant, N.V. twaalf afrekengebieden hanteert met
ieder een eigen verbruiksperiode. Relevant is de laatste verbruiksperiode voorafgaand aan het
belastingjaar (zie artikel 4, tweede lid).
Artikel 2 en artikel 3
Het rioolrecht wordt geheven van de gebruiker van een eigendom. Problemen ontstaan veelal als een
eigendom door meerdere personen, die verder geen relatie met elkaar hebben, wordt gebruikt.
Bijvoorbeeld in geval van kamerbewoners of verzamelkantoorgebouwen. Indien sprake is van
onzelfstandige gedeelten van een eigendom, dient terzake van het gehele eigendom een aanslag te
worden opgelegd. Op deze situatie is artikel 2, als voorwaarde geldt dat de degene die in gebruik
heeft afgestaan ook zelf een gedeelte in gebruik heeft. Is er sprake van zelfstandige gedeelten van
een eigendom, waarbij dus elk gedeelte (artikel 3) en wordt dus elke gebruiker van een dergelijk
gedeelte in de heffing betrokken. De objectenafbakening sluit in deze zoveel als mogelijk aan op de
onroerende-zaakbelastingen, zodat in de bestandsopbouw sprake is van dezelfde belastbare objecten
en gebruikers.
Artikel 4
De heffingsmaatstaf blijkt het aantal kubieke meters afvalwater, dat wordt afgevoerd via de
gemeentelijke riolering. Aangezien de geloosde hoeveelheid feitelijk slechts via lozingsmeters zou
kunnen worden vastgesteld, wordt in het tweede lid de hoeveelheid geloosd afvalwater gelijk gesteld
aan de hoeveelheid ingekocht en opgepompt water. Uiteraard zijn er situaties waarin niet alle
ingekochte of opgepompte hoeveelheden water worden geloosd, maar waarbij verwerking plaatsvindt
in bijvoorbeeld producten of stoom. In het vierde lid wordt op deze situaties ingespeeld.
Artikel 5
Van toepassing is een schijventarief met voor de eerste twee schijven forfaitaire tarieven, en voor de
volgende schijven een bedrag per m3 afvalwater. In feite wordt hiermee het voorheen geldende
onderscheid tussen het zogenaamde rioolrecht-A en rioolrecht-B via de tariefopbouw voortgezet.
Artikel 7
Het rioolrecht wordt geheven bij wege van aanslag. De aanslagen rioolrecht kunnen aldus worden
gecombineerd met de aanslagen onroerende-zaakbelastingen, hondenbelasting en
afvalstoffenheffing.
Artikel 8
Ten behoeve van het combineren van aanslagen van diverse heffingen is in dit artikel het ontstaan
van de belastingschuld gelegd aan het begin van het belastingjaar. Uiteraard ontstaat in die gevallen
dat iemand zich eerst in de loop van het belastingjaar vestigt in Breda, de belastingplicht pas op het
moment van vestiging. Aangezien sprake is van een tijdvakheffing, is in dit artikel tevens de
ontheffingsbepaling opgenomen welke van toepassing is bij beëindiging van de belastingplicht voor
ten einde van het belastingjaar.