Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: 10472] Dienst/afdeling: JZ Betreft: Inleiding Voorstel MotiveringAFoelichting Agendapuntnummer 29 Aantal bijlagen: - bezwaar van Peha Beleggingsmaatschappij en Skagerak Beheer B .V. tegen weigering planschadevergoeding ex art. 49 WRO. Op 24 juni 1999 besloot uw raad, op advies de Stichting AdviesbureauOnroerende Zaken te Rotterdam d.d. 15 maart 1999, tot het afwijzen van het door mr. W.H. Antonius, namens PeHa Beleggingsmaatschappij N.V. en Skagerak Beheer B.V., bij brief van 5 februari 1998 ingediende verzoek om planschadevergoeding. Bij brief van 29 juli 1999 maakt mevrouw mr. E.M. Hovenier, eveneens namens voornoemde vennootschappen, daartegen bezwaar. De aanvullende gronden van bezwaar zijn ontvangen op 30 september 1998. Planschade wordt geclaimd omdat het op 27 juli 1998 onherroepelijk geworden bestemmingsplan 'Tuinzigt, partiële herziening 1997/1, locaties Acaciastraat' op het perceel Acacaciastraat 91 bebouwen en gebruik van gronden ten behoeve van detailhandel en horeca niet toelaat. Genoemd perceel is al ruim voor het onherroepelijk van het bestemmingsplan, op 28 maart 1998, door bezwaarden verkocht en geleverd. Wij stellen uw raad voor de bezwaren ongegrond te verklaren overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften. Dat advies is hieronder onder de rubriek 'Motivering/Toelichting' integraal opgenomen. De bezwaren zijn gericht tegen vermeend handelen in strijd met de wet, in het bijzonder artikel 49 WRO, en vermeend handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De commissie heeft bezwaarden uitgenodigd voor een op 22 december 1999 gehouden hoorzitting, maar mevrouw mr. E.M. Hovenier heeft de commissie bij fax van 21 december 1999 laten weten dat zij van die uitnodiging geen gebruik wenste te maken. Het verslag van die hoorzitting en die fax zijn op de voor u gebruikelijke wijze bij dit voorstel ter inzage gelegd. De vraag is of de door bezwaarden geleden schade het gevolg is van de bepalingen van het bestemmingsplan. Het is standaardjurisprudentie van de bestuursrechter dat men uitsluitend belang kan hebben bij een schadeveroorzakend bestemmingsplan indien men op het tijdstip van het van kracht worden daarvan eigenaar/gebruiker is van een binnen het plangebied gelegen onroerende zaak. Dat blijkt onder meer uit de uitspraken van de Afdeling geschillen van bestuur d.d. 12 juni 1989 (AB 1989/497), 27 juni 1999 (BR 1990/462) en 27 juli 1992 (AB 1994/620). Uit die uitspraken valt onder meer af te leiden dat een bestemmingsplan pas een bestemmingsplan is in de zin van art. 49 WRO als het formele rechtskracht heeft verkregen, dus rechtens onaantastbaar is geworden. Dat betekent dat het plan niet alleen door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant moet zijn goedgekeurd, maar dat die goedkeuring ook nog onherroepelijk moet zijn geworden. De betrokken gronden zijn echter al verkocht voordat het bestemmingsplan rechtskracht verkreeg. De door bezwaarden geleden schade is dan ook niet het gevolg van de bepalingen van een bestemmingsplan als bedoeld in art. 49 WRO, zodat de bezwaren niet voor inwilliging in aanmerking kunnen komen. Hieraan doet niet af dat de koopprijs mogelijk is beinvloed doordat het bestemmingsplan zijn schaduw vooruit heeft geworpen. Ook niet het gegeven dat in de koopakte van deze jurisprudentie afwijkende bepalingen zijn opgenomen. Bovendien kunnen de door bezwaarden aangevoerde parlementaire geschiedenis van art. 49 WRO en de door hen aangevoerde uitspraken van de Kroon en de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, waarvoor wij u kortheidshalve naar de in de Inleiding genoemde aanvullende gronden van bezwaar verwijzen, wat daar overigens ook van zij, aan het vorenstaande geen afbreuk doen. -1-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2000 | | pagina 142