Gemeente Breda Registratienr: 12248]
RaadsvoorstelDienst/afdeling: JZ
wordt op gewezen dat de afstandsnorm van 50 meter van de uitgave van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (Bedrijven en Milieuzonering) in acht had moeten worden
genomen.
4. De in de inspraakreactie naar voren gebrachte bezwaren tegen het uitbreiden van de
toegelaten functies op de verdiepingen blijven bestaan. In het kader van het
bestemmingsplan Binnenstad kan geen belangenafweging plaatsgevonden hebben omdat
dit bestemmingsplan niet de mogelijkheid bood om de parkeergarage uit te breiden.
Hiermee staat vast dat de belangen van reclamanten in het kader van de onderhavige
herziening niet zijn afgewogen.
5. Een uitbreiding naar voren van het kantoor van EBN levert niet alleen een onaanvaardbare
aantasting van het woongenot en de privacy in de woning van de heer Wijers op, maar ook
een aanzienlijke beperking voor het restaurant van De Satéhut en de winkel van Wijers
Meubelen Breda B.V.
6. Bezwaar bestaat tegen de in de planherziening opgenomen definitie van goothoogte.
Beoordeling
Ad 1.
Afgezien van de vraag of er schade wordt geleden, wordt het door de
bestemmingsplanwijziging juist mogelijk om planschadevergoeding ex artikel 49 van de Wet op
de Ruimtelijke Ordening aan te vragen. Van het ontlopen van aansprakelijkheid c.q.
schadevergoeding door het herzien van het bestemmingsplan is in het geheel geen sprake. De
aansprakelijkheidsvraag is in dit kader echter niet aan de orde.
Conclusie: dit onderdeel van de zienswijzen ongegrond te verklaren.
Ad 2.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State komt tot de conclusie dat de
bouwvergunning voor de uitbreiding van de parkeergarage is verleend in strijd met het
geldende bestemmingsplan. Omdat op grond van het stelsel van de Woningwet de
bouwvergunning op basis van het vigerend bestemmingsplan moet worden beoordeeld en
beslist, móest op dat moment de bouwvergunning worden geweigerd. De Woningwet kent
geen aanhoudingsmogelijkheid indien er nog een bestemmingsplanprocedure moet worden
opgestart. Dat de Afdeling zelf in de zaak voorziet door de bouwvergunning te vernietigen is
dus logisch. Dit staat echter los van de mogelijkheid het bestemmingsplan daarna zodanig aan te
passen dat alsnog een bouwvergunning kan worden verleend.
Conclusie: dit onderdeel van de zienswijzen ongegrond te verklaren.
Ad 3.
Ten aanzien van de milieu-aspecten kan worden opgemerkt dat de algemene (indicatieve)
normen die in de genoemde richtlijnen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden
gehanteerd in deze binnenstedelijke situatie niet zonder meer kunnen worden toegepast. Ten
overvloede wordt hieraan toegevoegd dat parkeergarages, in tegenstelling tot hetgeen
reclamanten stellen, in de herziene uitgave van de VNG van 1999 geen categorie 3- maar
categorie 2-inrichtingen zijn en dat de afstandsnorm geen 50 m., maar 30 m. bedraagt.
Ten tijde van het realiseren van de parkeergarage en daarna bij de uitbreiding ervan zijn niet de
algemene normen van de VNG gehanteerd, maar zijn de relevante milieu-aspecten voor deze
specifieke situatie bekeken.
In het kader van de op 17 april 1996 verleende milieuvergunning is onderzoek verricht naar
onder andere geluidhinder, brandgevaar en luchtverontreiniging. Gebleken is dat aan de
betreffende normen wordt voldaan. Aan de vergunning zijn voor deze specifieke situatie
voorschriften verbonden, onder andere om de aanwezige woonfunctie te beschermen. Door het
verbinden van voorschriften aan de vergunning worden de mogelijk te veroorzaken nadelige
gevolgen voor het milieu voorkomen, danwel zoveel mogelijk beperkt.