Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: [8601] Dienst/afdeling: RME/JZ (nader uit te werken)W-U zoals opgenomen in het bestemmingsplan Kraaijenberg is er geen sprake van een wijziging van het geldende planologische regime. Door ons college werd een concept-raadsvoorstel en concept-raadsbesluit ter advisering voorgelegd aan de commissie ruimtelijke ordening in de vergadering van 5 oktober 1999. Naar aanleiding van de tijdens de behandeling van dit voorstel gemaakte opmerkingen en gestelde vragen heeft ons college besloten het verzoek om planschadevergoeding ter advisering voor te leggen aan de planschadebeoordelingscommissie de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam. Bij brief van 17 april 2000 heeft de planschadebeoordelingscommissie haar advies uitgebracht.en komt in haar advies tot de navolgende bevindingen. Verzoeker om planschadevergoeding is eigenaar geworden van het perceel Kraaijenbergsestraat 11 op het moment dat (het deels nader uit te werken) bestemmingsplan Kraaijenberg reeds onherroepelijk was geworden. Sinds het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan Kraaijenberg hebben zich ten aanzien van het gehele plangebied geen planologische ontwikkelingen voorgedaan. Voor de in het bestemmingsplan Kraaijenberg opgenomen bestemming Woongebied (nader uit te werken) W-U werd een concept-uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO opgesteld. Op basis van dit concept-uitwerkingsplan is het nader uit te werken gebied bebouwd. Het concept-uitwerkingsplan heeft in planologisch-juridisch opzicht alleen een functie gehad als afwegings- c.q. referentiekader voor de feitelijke bouw van woningen in het bestemmingsgebied. Dit betekent dat sinds verzoeker eigenaar is geworden van het perceel Kraaijenbergsestraat 11, er geen sprake is geweest van een onherroepelijk geworden planologische maatregel als bedoeld in artikel 49 WRO. Reeds om deze reden mist dit artikel in deze toepassing en dient het verzoek om vergoeding van planschade te worden afgewezen. Het concept-uitwerkingsplan dat door de gemeente Nieuw-Ginneken destijds werd opgesteld is niet verder in procedure gebracht. Bij de uitwerking van de bestemming dienen een aantal uitwerkingsregels in acht te worden genomen. Het (nog vast te stellen) uitwerkingsplan mag derhalve niet verder gaan c.q. niet meer mogelijk maken dan hetgeen in de uitwerkingsregels is aangegeven. De vaststelling en het onherroepelijk worden van een uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO brengt daarom geen verandering in de bestemming c.q. planologische situatie met zich mee, doch een nadere precisering daarvan. Van een planologische (nadelige) mutatie als gevolg van het onherroepelijk worden van een uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO, mits gebleven binnen de uitwerkingsregels van het uit te werken bestemmingsplan, kan daarom geen sprake zijn. Uit de jurisprudentie blijkt dat een uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO, dat blijft binnen de grenzen van de uitwerkingsregels, geen aanleiding kan zijn voor het ontstaan van schade ex artikel 49 WRO. Samenvattend kan gezien het vorenstaande worden geconcludeerd, dat aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om een beroep te kunnen doen op planschadevergoeding dan ook niet wordt voldaan. Ons college stelt uw raad dan ook voor het verzoek om planschadevergoeding van de heer de Bont af te wijzen. -3-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2000 | | pagina 655