Memorie van toelichting Inleiding De Verordening onroerende-zaakbelastingen Breda 2002 is gebaseerd op de Gemeentewet. De tekst van deze verordening komt overeen met de modelverordening onroerende-zaakbelastingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In de betreffende verordening zijn de verantwoordelijkheden op WOZ- en op heffingsgebied goed gescheiden. Voor de waardebepaling en de waardevaststelling wordt in de verordening verwezen naar de relevante hoofdstukken of artikelen van de Wet WOZ. Dit betekent, dat een belanghebbende die kennis wil nemen van de verordening, voor de maatstaf van heffing terug zal moeten grijpen op de Wet WOZ. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Belastingplicht Eerste lid In dit lid worden de binnen de gemeente gelegen onroerende zaken als belastingobject aangewezen. Onder onroerende zaken dienen te worden verstaan al hetgeen onroerend is op grond van de voorschriften van het BW dan wel op grond van de mijnwetgeving. Ter zake van iedere onroerende zaak kunnen twee belastingen worden geheven. De belasting wegens het gebruik van een onroerende zaak wordt aangeduid als gebruikersbelasting. De belasting wegens genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht als eigenarenbelasting. De belastingplicht wordt bepaald bij het begin van het kalenderjaar. Indien het gebruik dan wel het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, dan heeft dat geen invloed op de belastingplicht voor dat jaar. Tweede lid In het tweede lid van dit artikel zijn enkele aanvullende bepalingen gegeven die betrekking hebben op de gebruikersbelasting. In onderdeel a. is geregeld dat gebruik door de leden van een huishouden wordt aangemerkt als gebruik door een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen lid van het huishouden. Op grond van onderdeel b. is degene die een deel van een onroerende zaak in gebruik heeft gegeven (al of niet tevens eigenaar), ook belastingplichtig voor de gebruikersbelasting als hij niet zelf gebruiker (van een deel) van de onroerende zaak is. Dit betekent dat bij studentenhuizen of verzamelkantoorgebouwen waarin meerdere gebruikers zitten maar die voor de OZB als één object gelden, de verhuurder in de heffing van de gebruikersbelasting moet worden betrokken. De huurders zijn dus niet belastingplichtig. Onderdeel c. heeft met name betrekking op onroerende zaken, bijvoorbeeld recreatiewoningen, die voor korte perioden worden verhuurd. De verhuurder is dan belastingplichtig voor de gebruikersbelasting. Derde lid De vaststelling van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, geschiedt in het algemeen op grond van de kadastrale registers. Het kadaster geeft in vrijwel alle gevallen uitsluitsel omtrent de vraag wie de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Is er sprake van een recht dat is afgeleid van een meer omvattend recht (bijvoorbeeld eigendom) dan wordt de bezitter van dit beperkte recht als belastingplichtige aangemerkt. De tot belastingplicht leidende beperkte rechten zijn: appartementsrecht, erfpachtrecht, recht van opstal, recht van vruchtgebruik, recht van beklemming, recht van gebruik en bewoning en beperkt recht in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel b., van de Belemmeringenwet privaatrecht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2001 | | pagina 1058