Onderdeel c.
In onderdeel c. is de kerkenvrijstelling geregeld.
In artikel 220d, eerste lid, onderdeel c., van de Gemeentewet zijn twee categorieën onroerende
zaken opgenomen, te weten:
-onroerende zaken in hoofdzaak bestemd voor de openbare eredienst;
-onroerende zaken in hoofdzaak bestemd voor bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke
aard.
Bij de tweede categorie is het niet vereist dat het bijeenkomsten betreft van genootschappen die
rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn. De onroerende zaak moet 'in hoofdzaak
bestemd' zijn voor de omschreven activiteiten.
Onderdeel d.
Ingevolge dit onderdeel is vrijgesteld de onroerende zaak die deel uitmaakt van een op de voet van
de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed met uitzondering van de daarop voorkomende
gebouwde eigendommen. Dit betekent dat anders dan onder de regeling die gold tot 1 januari 1995,
een ongebouwde aanhorigheid (bijvoorbeeld het erf) van een gebouwd eigendom onder de
vrijstelling valt.
Onderdeel e.
Dit onderdeel bevat de vrijstelling voor natuurterreinen zoals vermeld in artikel 220d, eerste lid,
onderdeel e. van de Gemeentewet.
Onderdeel f.
De vrijstelling van openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail is in
onderdeel f. geregeld. Door de wijziging in de systematiek van de vrijstelling blijft uitsluitend de
waarde van de railweg en het baanlichaam buiten aanmerking. Het stationsgebouw kan worden
belast.
Onderdeel g.
De vrijstelling voor waterverdedigings- en waterbeheersingswerken is per 1 januari 1995 ingeperkt
door de toevoeging dat de delen die dienen tot woning niet onder de vrijstelling vallen. De waarde
van de woning kan in aanmerking genomen worden.
Onderdeel h.
Ook de vrijstelling voor rioolwaterzuiveringsinstallaties is per 1 januari 1995 ingeperkt door de
toevoeging dat de delen die dienen tot woning niet onder de vrijstelling vallen.
Onderdeel i.
In dit onderdeel is de werktuigenvrijstelling opgenomen. De werktuigenvrijstelling is van toepassing
op onroerende werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als
zodanig en niet op zichzelf bezien als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
Onderdelen j. en k.
Met deze facultatieve vrijstellingen wordt het tot op heden gevoerde beleid gecontinueerd. Op basis
van het onderdeel j. zijn de ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer
of ter verfraaiing van de gemeente geplaatste lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden,
monumenten, fonteinen, banken, abri's hekken en palen vrijgesteld.
Op grond van de bepaling in onderdeel k. worden bijvoorbeeld de percelen bouwgrond en
sportvelden, uitgezonderd de van de onroerende zaak deel uitmakende gebouwde eigendommen of
gedeelten van gebouwde eigendommen, vrijgesteld.